Sinds Herman Brusselmans in De man die werk vond (1985) liet zien met hoe weinig plot een getalenteerd auteur een memorabele roman kan schrijven, zijn er zeker vijftig Nederlandse romans verschenen waarin de hoofdpersonen niet veel meer doen dan rondsjokken en soms een praatje aanknopen. Het had een trend kunnen zijn, als Brusselmans die boeken niet allemaal zelf had geschreven.
Toch is er dan nu een boek dat niet door Brusselmans (1957) is geschreven, maar waarin de hoofdpersoon toch niet veel meer doet dan rondslenteren en af en toe een praatje aanknopen met een buur of winkelier. De gastspeler van Brusselmans’ generatiegenoot F. Starik (1958) speelt zich af in een paar straten in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt.
Natuurlijk zijn er grote verschillen tussen de auteurs, allereerst een verschil in vertrouwdheid. Brusselmans is al jaren een schrijver over wie alles al gezegd is, al is het maar omdat hij zelf alles wat hij te zeggen heeft al een paar keer heeft herhaald. Als het niet zo merkwaardig klonk zou je Mijn haar is lang een hard-boiled Brusselmans noemen.
De grote vertrouwdheid die Mijn haar is lang oproept, moet je in Stariks De gastspeler missen. In het eerste deel zijn er momenten waarop je vermoedt dat je je vooral amuseert omdat je de erin beschreven buurt goed kent. Toch wil Starik méér doen dan een lokaal tijdsbeeld schetsen.
De gastspeler gaat over het kleine leven, over het deel dat we in voorraad hebben of kunnen bestellen. Daar gaan dan weer dromen en gedachten achter schuil, maar daar waagt Starik zich niet aan. Hij houdt vast aan een rol als observator.
Maar juist door die consequente positie als buitenstaander maakt Starik duidelijk dat het hem in De gastspeler om sociale verhoudingen, om de gemeenschap te doen is. En daarbij om de vraag hoe hecht de verbanden zijn, in welke mate hij bij de mensen in zijn omgeving hoort.
Dát is het grootste verschil met Brusselmans, die praat met iedereen, maar uiteindelijk is het hem uitsluitend om Herman Brusselmans te doen. De anderen bestaan om hém te laten gloriëren. Bij Starik is het omgekeerd, zijn boek draait wél om die anderen, om de waarde van zijn omgeving. Dat blijkt heel sterk bij het mooie einde van de roman, waarin hij minutieus bijhoudt hoeveel internetreacties het droeve lot van één van zijn buren losmaakt. Op zoek naar het antwoord op de vraag die hij aan eigenlijk al zijn buurtgenoten stelt: hoe eenzaam ben jij?