De Gentse schrijver Herman Brusselmans heeft de kaap van vijftig boeken inmiddels al gehaald. Jaarlijks verschijnt er nog iets nieuws van zijn hand, maar Van drie tot zes beloofde iets meer te worden dan zomaar het zoveelste boek uit het rijtje. De breuk met zijn vrouw Phoebe, die in vele van zijn werken een prominente rol vervult, zou namelijk in de roman aan bod komen en dat wekte bij roddelend Vlaanderen uiteraard de nieuwsgierigheid.
Men kan de curieuze geesten misschien maar beter meteen waarschuwen: wie “een ander soort Brusselmans” verwacht, is er aan voor de moeite. Dat is spijtig, want de schrijver heeft inmiddels al ruimschoots bewezen dat hij dit soort boeken kan schrijven. De humor blijft pikant, rauw en soms ook gewoon onthutsend onbeschoft en qua verhaal creëerde Brusselmans alweer een meeslepende soap-achtige toestand waar de lezer gretig in meevolgt en -leest. Hoofdpersonage Willem Zundap is bovendien het soort lefgozer alias asshole eerste klas waar de lezer toch voeling mee krijgt, vooral omwille van de kleine kantjes die hem alsnog sympathiek maken. Gaat achter zijn schijnbaar onschendbare olifantenvel immers geen klein hartje schuil? Brusselmans zou zichzelf verloochenen mocht het anders zijn.
Toch draagt Van drie tot zes de nefaste sporen van een formule waar inmiddels sleet op aan het komen is. De vulgaire seksuele uitwijdingen, waarin Brusselmans zonder poeha over strakke en minder strakke kutten en ander moois spreekt, zijn een ding, de In de gloria-achtige inbreuken op de menselijke integriteit (zoals de absurde inval bij de ouders van Irène thuis) een ander. Nog steeds blijft het geweldig om dergelijke zaken te lezen, maar men kan zich niet ontdoen van het idee dit al eerder gelezen te hebben… van dezelfde auteur dan nog wel.
Brusselmans is dus vooral toe aan vernieuwing. Hij moet zichzelf heruitvinden, ondanks dat hij zijn eigen bestaan in elke nieuwe roman op de korrel neemt. Ook Willem Zundap is iemand die al schrijvende door het leven gaat, of beter, hij probeert verwoed een roman tot stand te brengen, maar meer dan de eigenlijke inhoud komt de lezer vooral te weten hoe Zundap worstelt met zijn schrijverschap. Ook dat is natuurlijk een typisch Brusselmans-element, waarin de lezer een tikkeltje verholen zelfmedelijden aantreft. Dat maakt de schrijver achter het boek menselijk, een gegeven dat ook Van drie tot zes een meer integer aanzien geeft. De titel van deze roman, voor de nieuwsgierigen, verwijst overigens in de eerste plaats naar het radioprogramma dat Zundap ’s nachts op de radio presenteert. De man leeft en werkt voor een publiek dat zijn bestaan niet lijkt op te merken, een gegeven dat men kan abstraheren tot het kustenaarsbestaan in de marge en het onbekend blijven ondanks het geflirt met de media. Alweer een aspect waarin Brusselmans (misschien) zijn ware gelaat toont.
Om terug te keren naar het boek: de atypische roman die Van drie tot zes had kunnen zijn, is een standaard Brusselmans geworden van een oerdegelijk een ten zeerste te smaken niveau. Wie nog niet veel van de man gelezen heeft, zal dit boek zeker weten te appreciëren (mits immuun voor Brusselmans’ schuttingstaaltje) en ook de doorwinterde fans hoeven niet te aarzelen: de schrijver heeft weer goed werk geleverd. Alleen zou de auteur moeten durven wat Houellebecq met zijn jongste roman volgens de Franse media zou gedaan hebben: zijn gebruikelijke thema’s overboord gooien en een totaal ander soort roman schrijven, of een “nieuwe roman” uitvinden. Als Brusselmans net als Houellebecq de annalen van de literatuurgeschiedenis wil halen, zou hij er overigens beter niet te lang meer mee wachten. Want wie zal hem nog lezen na vijfenzeventig keer hetzelfde boek?