‘De onderdirecteur werd nu helemaal paars, explodeerde van woede, trok Zundap van z’n stoel en riep zelf in de microfoon: “Fabiola is dood! Fabiola is dood! Ze is godverdomme dood!”‘ Hoewel koningin Fabiola van België dood is, wil Zundap – genoemd naar een personage uit Great Expectations van Charles Dickens en in het dagelijkse leven een diskjockey bij de VRT – het duistere liefdeslied, dat hij zojuist heeft opgezet niet stop zetten. Dit kost hem zijn baan.
Toch gaat Zundap diezelfde week nog naar de opgebaarde Fabiola toe, waar hij, om sneller aan de beurt te komen, iedere persoon voor hem beledigt. Zo komt hij zijn eerste seksuele partner tegen, Irène, met wie hij uiteindelijk zal gaan trouwen. Maar voelt hij zich wel gelukkig bij Irène of al zijn eerdere scharrels? Totaal niet, hij kan maar aan één iemand denken: Blue. Tijdens zijn radioprogramma bij de VRT, ’s nachts van drie tot zes, praat hij voluit over haar. Zij is het mooiste wat hij ooit gezien heeft, hij wil met haar zijn leven slijten. De vraag die het hele boek door aan de orde blijft, is: bestaat ze wel?
De twijfel van het bestaan van Blue maakt Van drie tot zes surrealistisch. Elk geschetst beeld kan op waarheid berusten, maar wat is de waarheid over Blue en de relatie van Blue en Zundap vaag. Tijdens de vrijpartijen met al z’n vrouwen – Arianna, Freya, Veronique, Irène, Lili en ga zo maar even door – komt Blue in zijn gedachten bovendrijven. Is hij wel gelukkig na de seks met al deze vrouwen? Nee, dat is hij niet. Al deze vrouwen hebben niet wat hij bij Blue kan vinden.
Gedurende het gehele boek overdenkt Zundap zijn leven. Wat heeft hij bereikt? Hij mag dan wel een roman geschreven hebben, De poncho van mijn moeder, uitgegeven is het nooit. Hij kan dan wel elke nacht een radioprogramma presenteren bij VRT, gelukkig wordt hij er niet van. Eerder depressief, want zijn luisteraars zijn stuk voor stuk ook probleemgevallen.
Brusselmans wordt verafgood en verguisd. Met dit boek laat hij zien waarom hij verguisd wordt. Van drie tot zes bevat nauwelijks literaire potentie. Het boek bevat veel vulgaire seksscènes (‘wat heb jij mij net lekker strak in de kont gebuffeld.’) en beledigingen, de één nog erger dan de ander: ‘Ik lijk helemáál niet op Jeroen Krabbé. Waar haal je het vandaan, bruine aap.’ Het verhaal wordt zo aan elkaar geschreven zonder hoofdstukken of alinea’s. Er wordt op de laatste pagina eveneens nog snel een einde aan het verhaal geplakt.
Dat Zundaps boek De poncho van mijn moeder niet uitgegeven werd, is duidelijk: het gaat helemaal nergens over en al helemaal niet over de poncho van zijn moeder. Waarom is Van drie tot zes dan uitgegeven? De taal van Brusselmans is plat, zijn stijl is ongegeneerd en een fatsoenlijk verhaal schrijven kan hij niet, zo bewijst hij met dit boek.
Obe Alkema
Herman Brusselmans – Van drie tot zes. Prometheus, Amsterdam. 200 blz. €17,95.