Herman Brusselmans is oud geboren, maar dat is niet erg. Het probleem is dat hij steeds jonger wordt. In ‘De fouten’ (Prometheus) is hij retroactief toe aan de teenage angst van een puber die uit onzekerheid de eigen puisten openkrabt. Wanneer hij de lezer om de andere pagina – klagend, zuchtend, steunend – informeert over de sms’jes van zijn ex-vrouw, zijn ex-lief en een potentiële nieuwe verloofde, toont hij een schrijver die verloren is gelopen in zijn hoogsteigen versie van ‘The Matrix’. Wat anderen ‘de werkelijkheid’ noemen is eigenlijk boerenbedrog, zo vindt hij, of alleszins zo’n grote hoop onzin dat het niet langer loont onderscheid te maken tussen fictie en non-fictie.
De hoofdplot sluit daar netjes bij aan. Door een redactrice om te kopen heeft Herman de ongeautoriseerde Brusselmans-biografie genaamd ‘HB, de jonge jaren’ in handen gekregen, en in ‘De fouten’ kamt hij daar samen met ons alle kwakkels uit. Het resultaat heet semiautobiografisch te zijn, wat wil zeggen dat er op elke pagina gemiddeld één halve waarheid staat. Waarom wilde hij drummer worden? Omdat alleen vrouwen met lelijke oksels piano spelen. Hoezo, hij is nooit een optimist geweest? Omdat hij zíét dat de wereld een hellegat is, een open riool, een begraafplaats waarop de lijken nog leven. Waarom leeft hij zelf nog? Omdat hij vooralsnog niet heeft kunnen kiezen tussen zelfmoord en de overheersing van de wereld.
Wie de grens tussen schalkse onzin en deerniswekkende ellende zo flou weet te maken dat je er als lezer voortdurend ongemerkt doorheen loopt, kan iets wat weinig anderen kunnen. Daarnaast toont ‘De fouten’ dat Brusselmans nog steeds ‘zo zot is als een windvaan bij stormweer’. Dat is goed nieuws voor ons. Voor hem weten we het niet zo.