Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
Ontaarde letteren

Titel:          Ontaarde letteren
Auteur:     Erik Vissers voor De Standaard
Datum:     18-05-2000
Grootte:   1178 woorden

In Berlijn is er een plein, net voor de vermaarde Humboldt-Universität. Op het eerste gezicht lijkt dit lege plein alleen te bestaan bij gratie van de historische gebouwen die eromheen staan. Zelfs wie er een paar keer dwars over loopt, zal niet merken dat er in het midden een kleine, transparante glasplaat is. Onder dat glas, onder het plein, bevindt zich een bescheiden kunstwerk dat een ruimte voorstelt met wat rekken en daarop boeken. Geen opschrift, geen verwijzing, het kunstwerk lijkt niet eens toeristisch interessant. Toch is het een indrukwekkend beeld: een bibliotheek onder de grond die zich aan de blik van de passanten onttrekt. Het is een Mahnmal , een Gedenkstätte , een herinnering aan de gruwel die zich in mei 1933 op dit plein voltrok. De toenmalige minister voor Volksvoorlichting en Propaganda, Joseph Goebbels, de eerste propagandaminister ter wereld, had de opdracht gegeven om er alle ,,anti-Duitse'' boeken te verbranden. Het bevel werd, ondanks protest, door nazi's en studenten met overgave uitgevoerd. Of er in die fictieve bibliotheek alleen boeken staan die destijds werden verbrand of boeken die voor een mogelijke herhaling van de geschiedenis moeten gevrijwaard worden, mag de toeschouwer zelf invullen. In andere tijden, in andere omstandigheden had Uitgeverij Guggenheimer van Herman Brusselmans als ,,ontaarde kunst'' een zelfde lot ondergaan. Het boek is niet verbrand, alleen maar verboden. Het resultaat is hetzelfde. Dag- en weekbladen stortten zich met overgave op dit proces, vrienden en sympathisanten organiseerden een petitie, maar bij mijn weten besteedden literaire tijdschriften nauwelijks aandacht aan dit proces of de mogelijke gevolgen ervan. En dat terwijl juist in die tijdschriften de grenzen van het kunstzinnige afgetast en verlegd kunnen worden. Het Nieuw Wereldtijdschrift heeft, als zowat enige literaire tijdschrift, begrepen dat er hier meer op het spel stond dan een schrijver die een roman schreef met enkele beledigende passages. In tegenstelling tot de aanpak van kranten, weekbladen en televisie, staat in de NWT-aflevering over ,,De zaak Brusselmans en het censuurdebat'' niet Brusselmans centraal, wel de zaak en het debat. In afwachting van een uitspraak ten gronde en als tegengewicht voor het ,,niet altijd verheven trammelant over de zaak-Brusselmans'' wil het NWT de zaak in een breder perspectief plaatsen. ,,Wat schuilde er aan verzwegens, verdrongens, verbetens achter de collectieve verontwaardiging die ontstond toen Herman Brusselmans' boek Uitgeverij Guggenheimer verboden werd? Mogen kunstenaars doen en zeggen wat ze willen? Zijn er grenzen aan de vrije meningsuiting? Als we tegen censuur zijn, moeten we dan niet ook tegen absolute vrijheid zijn? En de schrijver, de kunstenaar, zit hij/zij niet heimelijk te wachten op censuur - op belangrijkheid, op relevantie?'' Het is slechts een greep uit het grote aantal vragen dat in dit nummer gesteld en ook beantwoord wordt. In zijn inleiding op het thema benadrukt Frank Albers dat de betekenis van de zaak Guggenheimer groter is dan de betekenis van dit ene boek of van deze ene auteur. Hij herinnert eraan dat het niet het enige incident is waarbij twee fundamentele beginselen van de democratische rechtsstaat met elkaar in aanvaring komen: het recht op vrije meningsuiting en het recht op bescherming van de privé-persoon. Tussen die twee polen situeert zich het hele NWT-debat. Een eerste specialist die aan het woord komt, is Dirk Voorhoof, hoogleraar mediarecht aan de Gentse Universiteit. Hij gaat in op de juridische kant van de zaak en heeft zo zijn vragen bij de gang van zaken, de bevoegdheid van de kortgedingrechter en het uiteindelijke verspreidingsverbod. Volgens hem betekent dit vonnis misschien wel de doodsteek voor het scheldproza of de parodie als literair genre. Los daarvan is hij van mening dat je in onze hedendaags maatschappij moet kunnen verdragen dat er wat meer verbale agressie is. Ook in een roman. Volgens Bart Meuleman bestaat er tussen censuur en het resultaat ervan een dubbelzinnige relatie: censuur is een poging om een kunstwerk uit de samenleving te bannen, maar juist die ingreep heeft er altijd weer voor gezorgd dat het gecensureerde kunstwerk een oneigenlijk maatschappelijk belang kreeg. Volgens Meuleman verliest censuur altijd de strijd en bevestigt het alleen het tegendraadse karakter van de kunst. Censuur maakt kunst volgens hem belangrijk, meer nog: in hun krampachtige poging om in een wereld van onverschilligheid de aandacht te trekken zijn het vaak de kunsten zelf die de censuur uitlokken om zich vervolgens ,,tot het kwetsbare hart van de democratie'' uit te roepen. Die valse pathetiek maakt Meuleman chagrijnig: ,,Waarom moeten we altijd en overal weer geloven dat in geval van politieke regressie - Oostenrijk - de kunsten het eerste slachtoffer zullen zijn? Vanwaar die belachelijke pretentie, dat belachelijke zelfbeklag? En de immigranten dan, de illegalen, de armen? Zijn zij niet veruit de meest bedreigden? Het zelfbeklag van kunstenaars en cultuurfunctionarissen is niet alleen pathetisch, het getuigt van een misprijzen voor de echte sukkelaars van deze wereld.'' Volgens Meuleman is het ook helemaal niet zeker of de sympathisanten van Brusselmans opkwamen voor de vrijheid van meningsuiting, dan wel voor de maatschappelijke erkenning van de literatuur. Als de culturele wereld echt begaan is met censuur, moet het een grondig debat voeren en geen mediageniek relletje rond een boek van Brusselmans. Meuleman lijkt te suggereren dat het wat te goedkoop is om te schermen met fascistische praktijken en te suggereren dat ,,een nieuwe boekverbranding nog maar een paar keer slapen is.'' De enige echte censuur die nu dreigt is een censuur op economische gronden: ,,Ze werkt niet met uitspraken en verboden, maar feitelijk en boekhoudkundig.'' Een derde pijler waarop dit themanummer steunt, is het essay van filosoof Frank Vande Veire over de grenzen van het recht op onverantwoordelijkheid. Volgens hem is het recht op vrije meningsuiting dat de literatuur zich toeëigent onder het mom van fictie, helemaal niet zo democratisch. Literatuur verschaft het autoritaire privilege op een ongefundeerd spreken: alles mag gezegd worden en de schrijver hoeft zich daarvoor niet eens te verantwoorden. Daardoor onttrekt de schrijver zich straffeloos aan de burgerlijk-democratische plicht tot transparantie: ,,Het is een spreken zonder iets te 'bedoelen', zonder iets te 'willen zeggen'. Het is spreken zonder boodschap, zonder leer, zonder wetenschap, zonder moraal, zelfs zonder de intentie bestaande boodschappen enzovoort te weerleggen. In die zin gaat het hier helemaal niet om vrijheid van meningsuiting, maar eerder om het eigenaardige recht in het openbaar te spreken zonder een mening te hebben.'' Dat een schrijver als Brusselmans zich achter het magische woord ,,fictie'' wil verschuilen noemt hij jezuïtisme van het zuiverste soort: ,,De literatuur is onaantastbaar, dus ben ik onschendbaar in alles wat ik in naam van de literatuur doe.'' Wie zo denkt is volgens Vande Veire de naam van schrijver niet waardig. De standpunten in dit themanummer zijn vaak controversieel, ze vullen elkaar aan of spreken elkaar tegen, maar een ding hebben ze gemeen: ze doen de lezer eindelijk eens grondig nadenken over de feiten. Dat Brusselmans zelf niet eens uit de tocht werd gezet, komt de geloofwaardigheid van dit dossier alleen maar ten goede. Nieuw Wereldtijdschrift, jaargang 17, nummer 4, mei 2000, 220 frank per los nummer, 1995 frank per jaargang van 10 nummers. Lambert Crickxstraat 19, 1070 Brussel. Tel. 02-556.69.31, voor abonnementen: 02-454.22.11.