Het is misschien omdat het feuilleton in ons land nooit wortel heeft geschoten dat een schrijver met een grote productie laatdunkend `veelschrijver' wordt genoemd. Het Hollandse verstandshuwelijk tussen romantiek en calvinisme stelt als norm dat de kunstenaar- en dus ook de schrijver- moet ploegen en zwoegen, moet schaven en schuren, moet worstelen en lijden. Al deze inspanningen zullen eens in de drie, vier jaar bekroond worden met een meesterwerk, waaruit al het overbodige is geschrapt.
Een boek van een veelschrijver kan daarentegen niet veel wezen. Een schrijver, die aus einem Guss een heel oeuvre produceert, is bovendien verdacht. De veelschrijver heeft als enige ambitie om de schoorsteen te laten roken. Dat zijn ook zo'n beetje de klachten die Herman Brusselmans de laatste jaren te horen heeft gekregen. Ik ken niet al zijn werk en het is best mogelijk dat die kritiek voor een deel van zijn veertig titels terecht is, maar er zit ook een vreemd kantje aan dat verwijt van veelschrijverij. Er is geen leren zonder ervaring, er is geen kunnen zonder training. Wie op de honderd meter vlinderslag een gouden medaille wil winnen, moet honderden kilometers zwemmen. Stefan Zweig heeft gedacht dat je de geheimen van het schaakspel kunt doorgronden als je in je eentje in een cel zit, maar dat is onzin. Ook Kasparov moet regelmatig toernooien spelen om in vorm te blijven, hoeveel talent hij ook heeft. Voor bijna alle menselijke activiteiten geldt dat je er beter in wordt door het veel te doen.
Herman Brusselmans is een schrijver die tegen de klippen op schrijft en over wie recensenten tegen de klippen op schrijven dat hij veel schrijft. In zijn laatste boek Bloemen op mijn graf - of was het al weer zijn voorlaatste? - maakte Brusselmans deze fraaie opmerking: "Het schrijven ging moeizaam, ongeveer een pagina per drie minuten."
Even een rekensom. Zijn allerlaatste boek Het einde van mensen in 1967 omvat precies tweehonderd pagina's, wat betekent dat Brusselmans er op zijn moeizaamst zeshonderd minuten over heeft gedaan. Dat is tien uur. Dat is vijf dagen twee uurtjes werken, en klaar is Kees: een nieuwe roman. Chapeau!
Maar nu: de hamvraag, en die luidt: is Het einde van mensen in 1967 een goed boek? Hier past eigenlijk maar één antwoord. Zelfs al heeft Herman Brusselmans dit boek in een half uur geschreven, zelfs al heeft hij het niet geschreven maar slechts uitgepoept, zelfs al bestaat zijn totale oeuvre uit boeken die misschien beter niet gepubliceerd hadden kunnen worden omdat ze niets anders zijn dan voorstudies, dan nog kan er maar één antwoord zijn, namelijk dat Het einde van de mensen in 1967 een prachtig boek is. Samen met De vlieger van Maarten 't Hart is dit het beste boek dat ik gelezen heb sinds ik met recenseren ben begonnen. Het einde van de mensen in 1967 kan op verschillende manieren gelezen worden. In de eerste plaats is het gewoon een spannend verhaal, met een begin, een midden en een eind. Verschillende verhaallijnen lopen moeiteloos in elkaar over en steeds blijft de nieuwsgierigheid naar het verdere verloop. Je kunt niet echt zeggen dat het boek een plot heeft, maar het is wel geconstrueerd met een einde dat door merg en been gaat. Voor mij kwamen de slotpagina's in ieder geval totaal onverwacht, hoewel ik het achteraf had moeten zien aankomen. Het verdomd-ja-natuurlijk te kunnen veroorzaken bij de lezer, dat is het talent van de echte schrijver.
Daarnaast is Het einde van de mensen in 1967 een zedenschets van een klein Vlaams stadje, dat bevolkt wordt door allerleisoortig crapuul: caféhouders, dronkelappen. hoeren en hoerenlopers, alsmede door corrupte advocaten en huisartsen. Wat bij Louis Ferron in Viva suburbia zo jammerlijk mislukt is, glorieert bij Brusselmans. Er is veel cynisme in het handelen van Brusselmans' figuren, maar de schrijver tekent hen met zoveel gevoel voor humor dat zij invoelbaar menselijk blijven en geen rancuneuze kankeraars worden.
Het is 1967 en plaats van handeling is de Pilaarstraat in Lensbeke, waar twee van de drie cafés moeten sluiten wegens moverende omstandigheden. Tegenstellingen die jarenlang hebben gesluimerd, komen nu aan het licht, waarbij het voortdurend opvalt dat de vrouwen, hoe vaak zij ook gebruuskeerd worden, in feite de macht in handen hebben. De mannen zijn hoofdzakelijk sukkels. Zij plegen zelfmoord, worden zelf doodgestoken als ze een moord willen plegen, laten de verkeerde auto in de lucht vliegen of krijgen een hartaanval in het bordeel.
Er valt in Het einde van de mensen in 1967 veel te lachen, al is het voortdurend de lach van de zwarte klucht. De hoofdstukken over de lesbische hoofdzuster Roza, die verliefd raakt op een veertienjarige boerendochter en die daar zeer zwaar voor wordt gestraft, zijn nauwelijks met drogeogen te lezen. Een mindere schrijver zou aan deze Staw Dogs-achtige vertelling misschien een heel boek wijden, maar bij Brusselmans is het slechts een zijlijn, een verhaal in een verhaal. Het laat ook zien dat Brusselmans op een jaloersmakende wijze woekert met zijn talenten. Wie zoveel in een verhaal kan stoppen, heeft inderdaad niet genoeg aan drie minuten per pagina. Hij moet opschieten. Hij heeft haast, haast, haast, want er is nog zoveel te vertellen.
Eerst dacht ik even dat Het einde van de mensen in 1967 bedoeld was als een soort persiflage op het werk van Louis Paul Boon. De sfeer is hetzelfde: het volkse van de lagere standen in Vlaanderen. Maar als Brusselmans eenmaal op gang komt, begint het verhaal een eigen leven te leiden en vergeet je als lezer dat het een citaat of een commentaar zou kunnen zijn op het werk van anderen.
Wat mij in het boek van Brusselmans zo'n plezier deed, is het ineens weer opduikende besef dat ware literatuur ook een klein Vlaams provincieplaatsje tot onderwerp kan hebben en dat hoofdfiguren in een tragedie ook mensen kunnen zijn die in het buurtcafé een pintje drinken. Wij wisten natuurlijk al dat het universum niets anders is dan een optelsom van een heleboel provincies, maar omdat de Nederlandse literatuur de laatste jaren nogal verwend is met romans waarin deftig over Einstein, Freeman Dyson en Wittgenstein wordt gefilosofeerd, zijn wij geneigd dat nogal eens te vergeten.
Met opzet heb ik hier het verhaal in Het einde van mensen in 1967 niet naverteld. Natuurlijk, Hamlet laat zich nog best lezen, ook al weet je hoe het afloopt, maar het zou toch zonde zijn als de lezer van te voren precies weet wat Brusselmans nog in petto heeft. Mij rest voornamelijk de verbijstering over het feit dat iemand in zo'n korte tijd zo'n knap geconstrueerd boek kan schrijven. Als er één probleem is dat Brusselmans zou kunnen bedreigen bij het schrijven van zijn komende veertig romans, dan is het een teveel aan talent, maar dat is natuurlijk een luxeprobleem.