Als de uitreiking van de Libris Literatuur Prijs, met drie hoofdletters, in aantocht is, dan wordt het weer eens tijd om iets te lezen van Herman Brusselmans. De boeken van deze veelschrijver worden in ons land zelden genomineerd, wat niet veel zegt, want ik ken heel wat genomineerde boeken waar al geen leven meer in zat toen het stuifmeel van de jury er nog overheen moest komen. Ook dit jaar vraag ik me af wat er van de zes Libris-nominaties ten slotte zal overblijven.
De revue van Kees 't Hart, Publieke werken van Thomas Rosenboom, Beer is terug van Helga Ruebsamen en Marcel van Erwin Mortier zijn boeken die ik zou willen typeren met 'wel aardig, ja', maar waarvan ik me toch nauwelijks kan voorstellen dat zij ooit zullen worden opgenomen in de lijst van onvergankelijke meesterwerken. Tongkat van Peter Verhelst vond ik een ouderwets onzinboek, zo'n chaotisch samenstel van gedachtespinsels dat het vooral goed doet in het subsidiecircuit, en Winterhanden van Stephan Enter heb ik nooit helemaal uitgelezen, maar dat kan aan mij liggen.
Het juryrapport van de Libris Literatuur Prijs heeft dan ook dit jaar weer meer weg van een CPNB-verkooppraatje dan van een oprechte beschrijving hoe het er momenteel voorstaat. Je kunt dat de jury ook nauwelijks kwalijk nemen. Die heeft een ton uit te reiken, en het zou flauw zijn als hij dat zou doen met een rapport waarin de meest lovende kwalificatie 'wel aardig, ja' zou zijn. Het is allemaal een spel, waarbij op een deftige manier de Nederlandse literatuur in de hoogte wordt gestoken.
Toch is het lezen van Herman Brusselmans voor mij niet alleen een daad van balorigheid. Er is met zijn boeken altijd wel iets aan de hand, zowel literair als buiten-literair. Zo behoort Het einde van mensen in 1967 ongetwijfeld tot het beste dat de laatste jaren is verschenen. Het is ontroerend, geestig, kwaadaardig en origineel tegelijk en de verhaallijnen lopen perfect in elkaar over. Er staat geen woord te veel in, een onaangenaam en nooit te controleren cliché, maar ik weet even geen betere uitdrukking.
Het is minder barok dan het autobiografischer werk van Brusselmans. De puber is in Het einde van mensen in 1967 een volwassen schrijver geworden. Na Het einde van mensen in 1967 is Uitgeverij Guggenheimer verschenen, een boek dat zowel in België als in Nederland voorlopig is verboden, omdat het beledigende passages zou bevatten. Het verbod leverde Brusselmans een stroom van adhesiebetuigingen op, maar tot meer literaire waardering kwam het eigenlijk niet. Soms werd erbij gezegd dat men Brusselmans steunde ondanks zijn boek. In een advertentie ten gunste van de geplaagde schrijver werd ook nog Voltaire geciteerd, die gezegd schijnt te hebben dat hij zou willen sterven voor het principe dat iedereen zijn mening mag uiten, hoe verwerpelijk die mening ook is. Of dat de meest aangewezen manier was om een schrijver van verboden boeken te helpen, weet ik niet, maar in ieder geval is Uitgeverij Guggenheimer vooral een grappige sleutelroman voor degenen die in staat zijn al die personages uit het Vlaamse landschap te herkennen.
Kwalitatief gezien is het boek echter niet te vergelijken met Het einde van mensen in 1967. Inmiddels is nu Vergeef mij de liefde verschenen. Het lijkt een baldadig boek van een auteur die zich nergens om bekommert. Dat begint al bij de compositie. Het eerste deel loopt tot pagina 101. Dan begint het tweede deel aldus: "We slaan nu, bij wijze van grensverleggende literaire ingreep met inbegrip van een goed uitgekiende tijdmanipulatie, een kutpagina of vierhonderd over. Op die vierhonderd propvolle pagina's is wel een boel de revue gepasseerd, daar niet van. Ik zal van die shit een kort overzicht geven, dan zijn we zo snel mogelijk weer bij." Zo begint het tweede deel op pagina 505 en dat gebeurt later nog een keer als wij van pagina 624 naar pagina 877 overspringen. Voor mij hoeven die grensverleggende ingrepen niet zo, ook niet uit ironie. Bovendien, en dat vind ik een kwaal van het hele boek, is het wel heel veel shit en kut, terwijl ik liever zie dat shit en kut wat meer gedoseerd worden om shit en kut uiteindelijk beter te laten uitkomen.
Vergeef mij de liefde suggereert een autobiografisch boek te zijn. De hoofdpersoon heet Herman Brusselmans. Hij is een beroemde Vlaamse schrijver die wel eens op de televisie komt en die op straat soms wordt aangesproken op een vorig boek dat kennelijk verboden is. Achter in het boek staan ook foto's van het personage Herman Brusselmans die verdacht veel lijken op de echte Herman Brusselmans. In het boek zelf heeft Brusselmans een liefhebbende vrouw, een vriendin met wie hij het niet doet, een bewonderaarster die hij vingert, maar die later zonder hoofd in het kanaal wordt teruggevonden, en enkele meisjes die erop uit zijn het een keer te doen met een beroemde schrijver.
Vergeef mij de liefde mist een mooi in elkaar passende structuur. Het boek maakt meer de indruk dat Brusselmans de hele affaire met Uitgeverij Guggenheimer van zich af heeft willen schrijven. Het gevolg is een wanhoop, die vooral in de vorm tot uitdrukking komt. Vergeef mij de liefde behoort daarom zeker niet tot Brusselmans' beste boeken, maar zoals altijd bij deze schrijver stuit je op pagina's die erg om te lachen zijn en die daarom veel goed maken. Je leest altijd wel weer iets dat hem net uittilt boven het gros van die goedwillende auteurs, die zo'n keurig verhaal aan het vertellen zijn en bij wie je tenslotte toch gapend in je leunstoel wegzakt.
Zodra de hoofdpersoon uit Vergeef mij de liefde niet met zijn hondje gaat wandelen, wordt het oppassen. Dan gebeurt er altijd wat. Sommige gesprekken in het café zijn ook zeer de moeite waard, bijvoorbeeld die met een inspecteur van politie die onderzoek doet naar de moord op een aantal vrouwen. Het gaat daarbij om de vraag of de onderzoeksmethoden voldoende verfijnd zijn om bij een lijk dat al enkele weken in het kanaal heeft gelegen, te kunnen vaststellen of het vlak voor de dood nog een orgasme heeft gekregen. De inspecteur draagt allerlei wetenschappelijke feiten aan, maar die worden door de hoofdpersoon met steeds meer verve in twijfel getrokken. Van dat soort gesprekken hangt Uergeef mij de liefde aan elkaar.
Sommig gelul is sterker dan het andere, maar wat bij Brusselmans vooral zo aangenaam treft, is de obsessie voor het schrijven. Hij zal doorschrijven, ook al zit de dood hem en al zijn vriendinnen op de hielen. Je proeft uit alles dat schrijven voor hem een persoonlijke noodzaak is; dat hij niet zonder kan. Dat daarbij van alles mislukt, ligt voor de hand, maar het heeft weinig zin de auteur daarvoor te waarschuwen. Als schrijver is hij een olietanker die tien kilometer nodig heeft om te stoppen. Het wachten is alleen weer op dat ene boek waar alles perfect in elkaar zit. Ik denk nog twee of drie, en dan is het weer zover. Ik zie ernaar uit.
Herman Brusselmans: Vergeef mij de liefde. Prometheus. f 31,95.