Verhalen van Tom Lanoye, roman van Herman Brusselmans
Komt een Belg met een hond met maar drie pootjes bij de dierenarts. Deze bekijkt het beestje zo's en zegt: tja, ik zal hem deze week voor u afmaken. Die Belg een week later terug bij die arts en vraagt: wel, dokter, is m'n hondje al klaar?' Een paar jaar geleden kon je met die anekdote aan de borreltafel nog goed terecht, Belgen noemden een telraam immers een computer en kekén met een brandende lucifer of het licht uit was. Ha, ha, die olijke zuiderburen met hun friteswalm. Alle achterliggende motieven van dat genre grap daargelaten: het tij is de laatste jaren gekeerd, want (zoals de achterpagina van NRC Handelsblad van 5 november al terloops meldde) Vlamingen als Urbanus, Kamargurka, Anthierens en Bart Peeters hebben door hun optredens en publicaties duidelijk gemaakt dat ze zelf leuker kunnen zijn dan het lijdend voorwerp in onze oubollige moppen.
Van twee vertegenwoordigers van deze recente `humoristen', Tom Lanoye en Herman Brusselmans, verscheen nieuw proza. Tom Lanoye bundelde in Een slagerszoon met een brilletje vier verhalen, waarvan het eerste reeds in zeer beknopte versie in VN's serie 'De dag dat ik geboren werd' werd gepubliceerd (VN 6-10-1984), maar dat eerst nu een écht verhaal mag heten, compleet met het relaas over het voorgeslacht van de Lanoyes, de twee wereldoorlogen en het moeizame karwei alvorens Tom op 27 augustus 1959 geboren wordt. Het zou in puur anekdotisme zijn blijven steken, wanneer Lanoye niet zo effectief goochelde met tijd en perspectief; hij weet alle losse flarden naadloos aaneen te rijgen. Stamvader (én slager) Lanoye voorspelt als een soort engel des doods, ('met een bungelend mes') aan moeder uit het hiernamaals dat met déze zoon de kans op voortzetting van het slagersbedrijf definitief verkeken is: 'En met deze wordt het héél erg. Leest zijn ogen kapot voor hij 12 is, in stripverhalen dan nog. Een slagerszoon met een brilletje (...) U moet hem opleiden in de zaak.
Hij moet leren slachten, versnijden, uitbenen. Houdt hem verre van boeken.' De grootvader verschaft ook de ongeborene een kijkje op later als deze 'performer' wil worden met alle problemen van dien. Maar Tom is er die 27ste augustus, het betreurend dat hij een onbezorgde jeugd tegemoet gaat ('Hoe kun je nu ooit een gelukkige jeugd van je af schrijven?'). Uitgekiend proza in een uitgebalanceerder vorm, ondanks allerlei absurde uitweidingen.
De verhalen 'Bij Jules en Alice' en 'Het boek' vallen daarna wat tegen. Het eerste doet geforceerd aan met zijn Jules Desmet, handelaar in autowrakken die zelfs langs snelwegen gaat patrouilleren om er bij een total-loss-geval zo snel mogelijk bij te zijn, totdat het hem eens fataal wordt. (Even gaat de schim van Heeresma voorbij met al dat leed, dacht ik.) Maar ook hier komen weer prachtige absurde momenten voor. Als Alice over Jules' dood treurt, staat er: 'Als ze behoefte had om eens goed te huilen, ging ze op een stoel voor de diepvriezer zitten, de deur wagenwijd open.' Ik bedoel maar.
Het verhaal 'Het boek' berust op een verteltruc die je slechts één keer kunt hanteren en dat maakt het een beetje zwak. Achille van den Branden is een wonderkind dat zo snel kan lezen (één boek in tien seconden uiteindelijk) dat hij 'toen hij nog geen vijftig was alle boeken ter wereld gelezen had'. Hij wordt kermisattractie en protégé van professoren, tot uit een klein gehucht bericht komt, dat daar één boek aanwezig is dat hij zeker niet kent. Het blijkt zijn eigen levensverhaal dat wij op pagina 55 waren gaan lezen en dat vanaf pagina 79 in kleiner lettertype nog eens in z'n geheel wordt afgedrukt; hij bemerkt dat er nog maar enkele blanco pagina's zijn en, inderdaad, zijn einde lijkt en is weldra nabij. Enkele humoristische uithalen naar professoraat en ontbijttelevisie maken hier al met al maar weinig goed.
Het sterkst is het laatste verhaal 'Oh land der blinden'. 'In de nacht van 15 op 16 december 1980 reed mijn broer Guy in Turnhout tegen een boom en verloor het leven,' luidt de droge aanhef, waarna we in de volgende alinea in de Parijse l'Olympia zitten en de jonge performer Lanoye als entertainer zijn verhaal vertelt: de slagerij thuis, de flesjes cola en bier uit het koelhuis, maar het zijn vooral de ontroerende episoden over zijn broer, de zwemmer, de voetballer, alom bewonderd ('mij durft niemand iets te doen, want ik ben de broer van mijn broer') die het verhaal glans verlenen, alles geschetst met veel couleur locale van de late zestiger jaren. Aan het eind beschrijft Lanoye in dagboekvorm de opheffing van zijn vaders slagerij: 'Toen we met man en macht het hakblok naar buiten droegen, zag ik dat mijn vader het moeilijk kreeg. Hij slikte en keek de andere kant op. We droegen zijn leven naar buiten.' Het is Toms brilletje dat hem alles zo nauwgezet laat registreren en dat hij wel kapot wil trappen en daarmee zijn we weer terug bij het uitgangspunt.
Autobiografisch is Lanoye duidelijk op zijn best met zijn mengeling van absurditeiten en emoties die beurtelings aan Riesheuvel en Van Kooten doen denken; laat hij het grandguignolgenre maar reserveren voor de estaminees.
Recreatieve boeken
Lanoye schijnt de laatste tijd geregeld in Belgie op te treden met Herman Brusselmans, ofschoon deze het podium eigenlijk haat. Wat moet hij met zijn (derde) boek De man die werk vond dan ook maar niet te veel doen, want daar is het té mooi voor. Laat het maar direct gezegd zijn: het is een subliem werkje dat, handelend over verveling, geen seconde verveelt!. Integendeel. Einzelganger Louis Tinner is bibliothecaris ('recreatieve boeken') van een groot bedrijf(?). Hij brengt de dag door in lethargie, bier drinkend, rokend, hoestend, wachtend op het koffiemeisje, haalt boeken uit de kast, citeert enzovoort. Af en toe helpt hij een klant, van voorkomend tot zeer grof, maar liever draait hij de deur op slot en is er niet. Hij stelt zich de meest morbide en erotische zaken voor, scheurt willekeurig katernen uit boeken, zeikend en zeurend tegen iedereen, zichzelf incluis. Eindeloos weet hij de telefoontjes van de dienst 'Statistieken' en de directie te pareren, maar hij kan tenslotte niet de onaangepaste aanwezige blijven spelen en krijgt ontslag.
Moet Lanoye het qua humor dikwijls hebben van het groteske, bij Brusselmans is de humor Reviaans, plechtstatig in gewone situaties en komisch vooruitlopend op wat komen gaat. Wat dat betreft is Louis een broer van Frits van Egters uit De avonden. Alleen waar het kantoor en de werkdag van Frits buiten beeld blijven, zo maken we Tinner slechts overdag in de bibliotheek mee. Maar voor beide boeken geldt: een teveel aan tijd en een tekort aan ruimte. De effecten zijn veelal hetzelfde: 'Jeuk, mompelde hij, wat een jeuk. Hopelijk is dit niet blijvend.' Evenals Frits mompelt, fantaseert en overweegt hij van alles tijdens zijn 'bezigheden': 'Hij begon een sigaret te roken en keek op de wandklok. Het is een simpel doch doeltreffend instrument, oordeelde hij. Zonder veel moeite kan je er de tijd van aflezen, en dat is de oorspronkelijk bedoeling.' Dat voortdurend verwijzen naar de tijd ('De tijd moet hoe dan ook voorbijgaan') en de talloze herhalingen (het koffiemeisje, de telefoontjes, toiletbezoek, speekselonderzoek) zorgen voor één monotone stroom waar Louis zich of inert of sardonisch in wentelt: 'Mijn vader, zei het meisje, heeft bijna dertig jaar in het kunstlicht gewerkt. Hij heeft nooit een bril gedragen. Rotwijf, dacht Louis, wat heb ik met je vader te maken? Maar hoofdpijn heeft hij bijna constant. Zo gaat dat, dacht Louis. Maar suggereren dat het om een kwaadaardige tumor gaat, zal ik nalaten. Bovendien is het een mooi meisje dat lekker ruikt.'
Louis zit niet alleen aan de ruimte, maar ook aan zichzelf vast. Van enig werkelijk contact met een ander is in dit boek geen sprake, wél van gecamoufleerde doodsangst en eenzaamheid, al weet Tinner dat in een vorm van draaglijke verveling om te zetten.
Brusselmans' stijl en humor mogen dan op die van Reve lijken, na zo'n veertig jaar is een eigentijdse mini-De avonden nooit weg. Jammer dat Vlaamse begrippen als 'ontlenen' (voor uitlenen), 'pointeren' (stempelen van een prikklok) en 'leeggoed' (vuile kopjes) het boek wat ontsieren, maar ik vergeef het Brusselmans graag. O ja, en laat niemand mij nog aan boord komen met een Belgenmop.
EEN SLAGERSZOON MET EEN BRILLETJE door Tom Lanoye
Uitgever: Bert Bakker, 152 p., f 19,90
DE MAN DIE WERK VOND door Herman Brusselmans
Uitgever: Bert Bakker, 128 p., f 19.90