Wacht maar jongen, het romandebuut van Paul Haenen, is vooral een sympathiek boek. Ik weet best dat dat geen literair criterium is, maar het maakt het lezen wel een stuk plezieriger. Hoofdpersoon is de homofiele Henk Wartena, een zachtaardig type dat weinig raad weet met zijn verliefdheid op de mooie maar wispelturige Rob. Hoe meer hij aandringt hoe groter de kans dat Rob de vrijheid kiest, hoe verder hij zich verwijdert hoe toeschietelijker zijn partner wordt. Geluk is in deze jojoverhouding maar moeilijk en kortstondig te vinden en Henk oefent zich zo goed mogelijk in gelatenheid.
Hij maakt een radio-programma samen met de dertiger Erik Versteeg, die na 12 jaar huwelijk in een opeenvolging van depressies is beland: "Elke dag maak ik een copie van de vorige dag. En morgen maak ik weer een copie van de copie van vandaag. En elke dag word ik iets vager net zolang tot er niks meer van mij over is". In de melancholie en in het onvermogen om hun problemen op te lossen vinden Henk en Erik elkaar. Als ze samen op pad gaan om in Sitges een radioprogramma te maken over de homofiele enclave aldaar, ontstaat een romance die vervolgens weer veel problemen geeft. Het zou fout zijn om hier de afloop van deze geschiedenis te vertellen, een boek als 'Wacht maar, jongen' moet het vooral van het verhaal hebben. Stilistisch is het geen opzienbarend werkstuk, af en toe noteert de ik in zijn verliefdheid zinnen die de tenen doen krullen ("Wat heb ik vast geslapen", zegt hij, terwijl hij mij rustig aankijkt. Hij kijkt rustig, dat is een goed teken.). Maar Haenen zou Margreet Dolman niet zijn, als er niet toch geregeld wat afstand genomen werd: "Wat is het ruisen van de zee toch rustgevend, hè, kwaak ik. (...) Ik ga naast hem zitten. Het zand is wat vochtig maar daar moet je niet op letten". Een voorzichtig, maar aardig begin van romancier Haenen.
Zijn volstrekte tegenpool is de jonge Vlaamse auteur Herman Brusselmans, die weinig romantiek maar veel mensenhaat verwerkte in De man die werk vond. Die man is Louis Tinner, beheerder van de 'recreatieve bibliotheek' van een niet nader aangeduide grote overheidsinstelling. Hij brengt zijn lange dagen door tussen de boekenplanken, lovingly hating every second of it. Zelden komt er iemand een boek lenen, wat wel veroorzaakt zou kunnen zijn door het 'Verboden toegang' dat per ongeluk op de deur van de bibliotheek is geschilderd. Het zou ook mogelijk zijn dat Louis Tinner het zelf aangebracht heeft, want hij is kennelijk vastbesloten het gevecht tegen de leegte en de verveling aan te gaan zonder storende afleiding.
Wat dat betreft is er eigenlijk geen betere plaats dan een stille bibliotheek, waar de storingen beperkt blijven tot het komen en gaan van het koffiemeisje en de doodenkele klant die het waagt een boek te vragen. Het koffie-meisje neemt hij in zijn gedachtenspinsels op, net zoals het fotokopieer-meisje dat bij vanuit een raam kan gadeslaan. Maar de klanten worden genadeloos weggezonden, of afgescheept met boeken die zij niet willen hebben en waaruit de bibliothecaris nogal eens wat essentiële pagina's verwijderd heeft.
De combinatie van wanhoop, leegte en het sardonisch uitleven van dat ongenoegen op de brave nietsvermoedende mede-burger, doet (het werd ook al door andere recensenten gemeld) sterk denken aan De avonden van G. K. van het Reve zaliger.
Ook stilistisch heeft Brusselmans daar veel van weg, het eindeloze geëmmer van zijn Louis Tinner komt uit dezelfde bron. Een voorbeeld: "Er werd geklopt. Als ik niks roep, vroeg Louis zich af, gaan ze dan heen of voelen ze of de deur afgesloten is? Hij ging achter een rek staan. Er werd nogmaals geklopt. En nogmaals. Louis zag de deurknop bewegen en even later een hoofd verschijnen. Hij kijkt rond, dacht hij, maar ziet me niet. Ik hem wel. Ik weet waar ik kijken moet. Hij niet. Dit is bijzonder boeiend. De tijd moet hoe dan ook voorbijgaan. 'Hallo!' riep het hoofd. Welke kreet zou ik gebruiken in een dergelijke situatie? vroeg Louis zich af. Hij dacht na, maar kon niet direct de aangewezen kreet vinden." En zo maar door. Uiteindelijk lukt bet de jonge misantroop toch niet om te ontkomen aan verantwoording van zijn tijdsbesteding, al pareert hij lange tijd behendig de telefoontjes van de directie en het verzoek van de dienst Statistieken om een uitleen-verslag. Louis Tinner wordt ontslagen, hij neemt zijn leegte mee.
De man die werk vond is een mooi boekje, virtuoos gecomponeerd en geschreven, maar in z'n opzet wel erg beperkt. Het is vooral jammer dat Brusselmans nog geen kans zag om van zijn personage iets meer mens te maken. Nu gaat het gemeier van Louis Tinner soms wat de keel uit hangen en zijn de 127 pagina's wat véél van het goede.