Geen kantoorleven zo saai, of er valt wel een goede roman van te maken. Tenminste, als je Herman Brusselmans bent. De zelfbenoemde `Jonge Oppergod der Vlaamse Letteren' (1957) schreef in 1985 De man die werk vond, zijn derde roman. Hoofdpersoon is Louis Tinner, de beheerder van een `recreatiebibliotheek' op een Brussels ministerie – een baantje dat Brusselmans zelf ook enige jaren had. `Wie werk vindt, moet jodelen en bokkesprongen maken, na het onpeilbare leed van de werkloosheid', weet Louis. En bokkensprongen maakt hij, zij het niet van vreugde. Rokend en drinkend misdraagt hij zich in zijn raamloze bibliotheek: hij scheurt bladzijden uit boeken, beledigt de schaarse klanten, weigert de telefoon op te nemen, slaat mensen tot bloedens toe met het verzameld werk van Paul van Ostaijen (`Dit soort zaken handel ik af met poëzie!') en dagdroomt over het haar onder de oksels van het kopieermeisje, over het lelijke koffiemeisje, over het mooie domme meisje of over om het even welk meisje.
Hij probeert er, kortom, iets van te maken. Dat moet ook wel, want de rest van de tijd wordt hij geplaagd door angstaanvallen, duizelingen en ander ongemak: als hij in de boeken spuugt, ziet hij bloed tussen het slijm. Aan het einde van het boek valt hij, inmiddels ontslagen, voorover op straat.
Verveling, verlangen en angstaanvallen – het zijn de thema's waar Brusselmans in twintig jaar en evenveel boeken nooit ver bij uit de buurt is geweest. Dat alles tegen de achtergrond van existentiële wanhoop en in balans gehouden door de in elk boek weer zorgvuldig opgebouwde suggestie dat er ditmaal toch echt iets te gebeuren staat. Tot zover past De man die werk vond moeiteloos in Brusselmans oeuvre. Een verzameling sketches, met een in de Nederlandse letteren zeldzaam gevoel voor timing en verbale agressie.
Maar er is meer. Louis Tinner is Herman Brusselmams vóór het succes, een man die regelmatig naar de kapper gaat, die in tegenstelling tot de onafhankelijke langharige schrijver `Herman Brusselmans' uit het latere werk, afhankelijk is van zijn omgeving. Waar er in de andere boeken van Brusselmans maar één handelende figuur is – Brusselmans zelf – en alle wanhoop van binnen komt, blijkt in deze roman ook de buitenwereld zich te roeren. Een ministerie zendt memo's, dienstbevelen en ander ongemak en gaandeweg wordt duidelijk dat het gevaar van `het werk' niet denkbeeldig is. De wereld staat klaar om Tinner op te slokken en hij kan of wil daar niet echt aan ontsnappen, al is het maar uit angst voor werkloosheid. Dat maakt het zijn meest serieuze boek en geeft de humor extra kracht. Humor is Tinners enige mogelijke afweer tegen zichzelf en de rest van de wereld. Maar, en dat is het akeligste, de humor blijkt een middel dat uiteindelijk niet werkt. Zelfs het lachen is Tinner vergaan, als hij ontslagen en doelloos over straat zwervend voorover valt. Brusselmans heeft hem uiteindelijk meegevoerd naar het punt waar zelfs voor hem niets meer te lachen valt.
Herman Brusselmans: De man die werk vond [1985], 127 blz. Opgenomen in: Tinner, Ooievaar pockets, 429 blz. €11,34