Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
Panische berichten uit het zothuis

Titel:          Panische berichten uit het zothuis
Auteur:     Arnold Heumakers voor NRC-Handelsblad
Datum:     31-01-2003
Grootte:   1189 woorden

Wat J.M.H. Berckmans en Herman Brusselmans met elkaar gemeen hebben, is niet alleen dat in beider naam het woord `man' voorkomt (bij Brusselmans zelfs twee keer – `en toch nog veel last met de vrouwen', voegt hij daar zelf gewoonlijk aan toe) en dat ze schrijvende Vlamingen zijn, maar ook dat ik bij een nieuw verschenen boek van hun hand soms denk: deze keer maar eens even niet.

Dat heeft te maken met het tempo van hun productie, dat bij Brusselmans fabelachtig genoemd mag worden: hij schrijft het ene boek na het andere, minstens één en vaak meer per jaar. Berckmans doet het iets rustiger aan, al heeft hij sinds 1989 toch zo'n acht à negen verhalenbundels op zijn naam gebracht.

Maar dat is niet het belangrijkste.

Doorslaggevend is hun ijzeren consistentie, zowel van vorm als van thematiek. In gewone mensentaal: wat zij schrijven komt altijd weer op hetzelfde neer. Op zeker moment weet je het wel, en dan is het verstandig een korte of langere pauze in te lassen. Mijn ervaring is namelijk, dat een hernieuwde kennismaking vervolgens heel gunstig kan uitpakken. Beide auteurs zijn daarvoor, ieder op z'n eigen manier, ongewoon en bijzonder genoeg, alle monotonie ten spijt.

Berckmans' nieuwste heet Het onderzoek begint, een verhalenbundel met nauwelijks `echte' verhalen. Berckmans schrijft `brieven' of `bagatellen', en soms een min of meer verzonnen verhaal, maar wat er wordt opgeroepen, dat is toch eigenlijk telkens (op één groteske jeugdherinnering na) zijn eigen almaar verder in de prut zakkende `eksistentie'. Al op de eerste bladzijde lezen we over `de toestand van mijn toestand, die steeds sneller en sentrifugaal in vliegende vitesse achteruit bolt'. Op dezelfde bladzijde staat ook dat `niets verandert', wat alleen maar kan betekenen dat de achteruitgang al heel lang chronisch moet zijn.

Bodem

Ik heb het niet nagerekend, maar op grond van wat ik vroeger van Berckmans heb gelezen, is mijn indruk dat het inderdaad steeds erger wordt, de bodem komt in zicht. Dat er uit dit bestaan van armoede, honger, eenzaamheid, afhankelijkheid van `leefgeld', fysieke gebreken, drank, en soms royaal toeslaande krankzinnigheid nog verhalen komen, mag een wonder heten. Zelf zegt Berckmans: `Ik schrijf als een razende omdat het nog de enige manier is om overeind te blijven'.

Meer schrijvers beweren het over zichzelf, maar bij niemand klinkt het zo overtuigend als bij J.M.H. Berckmans. Zijn teksten zijn een soort noodkreten of beter, gezien de van de pagina's springende anale fixatie, excrementen, noodzakelijk om het organisme aan de praat te houden. Van alle kanten komen de `drollen', de `keutels', de `kak' en de `schijt' je tegemoet. Als we daar `spermastijve lakens' en een paar `ongewassen kloten' bij optellen, dan krijgt men een idee van wat Berckmans zijn lezers, naast de boze aansporing: `Blaas allemaal, blaast allemaal uw zak op', nog meer te bieden heeft.

In zijn stinkende `kot' heeft hij, al dan niet vermomd als personage, met assistentie van zijn hondje `Charlowie' eigenhandig een mestvaalt aangelegd, waarop hij als een moderne Job zijn blues zingt, zonder `grammatika' desnoods en met een hoogst eigenzinnige `sintaksis'. Uit dampende diepten roept hij ons aan. En evenzeer huiverend als gefascineerd, moet je wel naar hem luisteren, terwijl de walm van zijn stem in je gezicht slaat – totdat het allemaal weer even teveel wordt en het verlangen naar een literaire versie van de `geuroverlastbrigade' uit het eerste verhaal zich niet meer laat onderdrukken.

Van Berckmans naar Brusselmans is een hele verademing, hoewel ook in Mank, Brusselmans' nieuwste roman, al spoedig sprake is van `kak' en `kots' – peanuts na het verblijf in Berckmans' riolen. Wél delen beiden een verwant gevoel voor humor. `Alleen is maar alleen, gelukkig maar, stel je voor dat je behalve dystemies en depressief en tandeloos ook nog schizofreen was': de zin staat bij Berckmans, maar had, nauwelijks anders geformuleerd, ook bij Brusselmans kunnen voorkomen.

Manisch

Voor het overige zijn er meer verschillen dan overeenkomsten. Brusselmans heeft bijvoorbeeld veel meer beheersing over zijn stof. Hoe `manisch' zijn schrijfdrift ook aandoet, de manie zit bij hem, anders dan bij Berckmans, allereerst in het schrijven zelf, minder in wát hij schrijft. Ook de wereld van Brusselmans herinnert weliswaar aan het `zothuis', maar bij hem is dat vooral een keuze en een oordeel. Bij Berckmans is de waanzin een persoonlijk lot, en wenkt de opname in een `gezellig zothuis' soms als een verleidelijk alternatief.

Brusselmans heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij hoegenaamd niets te zeggen heeft. In combinatie met zijn vele tientallen boeken krijgt dat onwillekeurig iets intrigerends. Om wat voor `niets' gaat het bij hem? In deze nieuwe roman heeft hij, of liever zijn verteller `Herman Brusselmans', het ergens over een `geschiedenis der nietigheid', waaraan `je' soms je beslissingen moet overlaten. Je kunt het bijna omdraaien: de geschiedenis is iets nietigs, stelt niets voor. In dezelfde trant ligt een opmerking als de volgende: `Ik wist niet hoe het verder moest. Dat is geen probleem, verder gaat het meestal vanzelf'.

Geen roman van Brusselmans demonstreert dat laatste beter dan Mank, waarin de hoofdpersoon naar een oude schoenlapper op weg gaat, `mankend' vanwege de loszittende zool van zijn rechterlaars. De hele rest van het verhaal vloeit hieruit voort, volgens een idiote logica waarvan de ongerijmdheid uitsluitend in balans wordt gehouden door de laconieke, onverstoorbare manier waarop een en ander wordt verteld. Alsof het allemaal de gewoonste zaak van de wereld is. En in zekere zin is het dat ook voor de jongleur Brusselmans, die er behendig in slaagt zijn ballen (om misverstand te voorkomen, na Berckmans: dit is uitsluitend metaforisch bedoeld) het hele boek lang in de lucht te houden.

Die ballen dansen rond in een vacuüm. Hoewel er onder meer sprake is van een Biedermeier bankje, een geile buurvrouw, een bejaarde bibliothecaresse die erop los mept, een badmintonleraar die `Guy Verhofstadt' heet (nee, niet de Belgische premier), een Ford Escort met een kapotte versnellingsbak, en een zool die keer op keer van dezelfde laars losraakt, gaat de roman eigenlijk nergens over, behalve over zichzelf en dus over de manier waarop van `stompzinnigheid' en `futiliteit' iets te maken valt dat een lezer kan amuseren.

Want dat is misschien nog wel het meest idiote aan dit boek: je leest het met toenemend plezier. Terwijl ik bij Berckmans voortijdig in nood kwam, heb ik het in Brusselmans' roman (die slechts één dag bestrijkt) moeiteloos volgehouden tot op de laatste bladzijde, waar de verteller 's nachts, dansend als `een geheel losgeslagen gek', voor de afwissling de zool van zijn linkerlaars weet los te springen. `Ja, morgen zou een drukke dag worden', luidt de laatste regel veelbetekenend: voor een gevulde dag of roman heb je aan een kapotte zool genoeg.

Brusselmans schrijft er zo onweerstaanbaar grappig (en melig) over, dat je nieuwsgierig wordt naar wat die volgende dag zou kunnen brengen – even vergetend dat het gelezene geen enkele aanleiding biedt om te veronderstellen dat dat ook maar iets anders zal zijn dan méér van hetzelfde.

J.M.H. Berckmans: Het onderzoek begint. Nijgh & Van Ditmar, 160 blz. €15,95 Herman Brusselmans: Mank. Prometheus, 184 blz. €16,95