Een café. Wanhoop. Een vrouw. Nog een café. Weer een vrouw. In het Gentse universum van romanpersonage Herman Brusselmans gebeurt niet echt veel, en daardoor des te meer. Een heupzwaai. Een mes in de rug. Nachtelijke autoritten. Het spook van Toetegaai is kortom weer een klassieker in de Vlaamse letteren, en nog postmodern ook.
Het grote Vlaamse letterkundige nieuws is natuurlijk dat na dertien jaar onthouding het romanpersonage Herman Brusselmans weer is gaan drinken. Whiskey nog wel. Dat komt doordat zijn grote liefde Tania de Metsenaere, die de liefhebbers kennen als Phoebe, een hele week in Parijs zit. En omdat hond Woody dood en gecremeerd is. Het valt allemaal weer eens niet mee. Ontredderd en ontheemd dwaalt het romanpersonage door de straten van Gent. Daar is gelukkig veel afleiding. Café’s en meisjes uiteraard, maar ook een geheimzinnige steekpartij en een daarmee samenhangende ontvoering – een duister web van passie en misdaad, dat de fictieve romanpersoon Herman Brusselmans met veel verve en een geleende Lada tot op de laatste bladzijde ontrafelt.
Postmodern
Tot zover het verhaal in grote lijnen. Wie wil weten hoe het zit, die leest het boek zelf maar. Dat is geen straf, want de schrijver Brusselmans kent zijn vak intussen wel. Veel droogkomische humor en overpeinzende observaties kruiden dit werk, dat boven alles een postmoderne roman pur sang is, hoewel sommige mensen en naar het zich laat aanzien vooral vrouwen dat nooit zullen begrijpen:
De doorsnee jan lul heeft weinig verstand van literatuur. Een boek is voor hem niets meer dan wat samengekleefde bladen met een kaftje eromheen, een titel en een auteursnaam erop gedrukt, en klaar is Kees. Met achterop een foto van de schrijver, vaak met een holle blik voor zich uit starend en soms een das dragend. Ik kijk wel uit. Op geen enkele van de foto’s achterop m’n boeken draag ik een das.
Zoals dat gaat in de grote postmoderne literatuur zet de schrijver Brusselmans de lezer met satanisch genoegen telkens opnieuw op het verkeerde been. Dat gaat soms lekker ver, zoals de passage waarin hij met Tania over het werk aan precies deze roman praat. Ze verblijft alleen zolang de roman duurt in een fictief Parijs, en wel omdat ze op die manier het hele verhaal op gang brengt en gaande houdt:
In de vier pagina’s die ik vastlegde was Tania nog altijd in Parijs. Ik liet ze haar lezen. ‘Erg goed,’ zei ze, ‘ga gerust op die manier verder.’
Voer voor analytici
Alles heeft een literaire functie, niets zegt iets direct over de werkelijkheid, en zegt daardoor juist des te meer. Zo speelt de schrijver Brusselmans een schitterend spel met feit en fictie, in proza dat voortdurend op zichzelf reflecteert: “Daar was, Yolanda met de koffie. Wat staat die komma daar te doen?” Let wel: iedereen kan dergelijke grappen uithalen, maar bij de schrijver Brusselmans glanst en glinstert het op verschillende etages en heeft het een samenhang die het geheel effectief uittilt boven de som van de samenstellende delen. Voer voor analytici. Pas bij herhaalde herlezing, liefst in samenhang met zijn toch al imposante oeuvre, valt op hoe ingenieus de constructie is, en hoe consequent de schrijver Brusselmans de rode draden in zijn werk uitwerkt.
Als lezers bevinden we ons voortdurend in een vagevuur van onzekerheid. Tijd en plaats zijn ongewis, zodat een vervreemdend effect ontstaat dat aansluit op de tijdgeest en de grote modernistische en postmoderne traditie. Het maakt tegelijkertijd, dat de irritatiefactor voor de gemiddelde lezer hoog is. Wie vat wil krijgen op een boek, waant zich in een literair spiegelpaleis. De schrijver bijvoorbeeld verzint het gehele verhaal, maar laat zich toch door gebeurtenissen verrassen. In het echte leven kan dat natuurlijk niet, daarom is de kunst uitgevonden, die daarmee de ware held is van dit prachtboek voor gevorderden in het leven.