Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
Mijn personages zijn klootzakken als iedereen

Titel:          Mijn personages zijn klootzakken als iedereen
Auteur:     Rudy Vanschoonbeek voor De Nieuwe
Datum:     05-12-1985
Grootte:   2288 woorden

Dirk van Bastelaere heeft 'ns tijdens een lezing gezegd dat hij Tom Lanoye en mij een modeverschijnsel van voorbijgaande aard vond. Ik heb daar toen niet op gereageerd, en zal dat nu ook niet doen." Rudy Vanschoonbeek in gesprek met Herman Brusselmans, van wie onlangs de derde roman verscheen: De man die werk vond.

Brusselmans wordt in elk geval vaak in één adem met Tom Lanoye genoemd, omdat zij als twee jonge Vlamingen - generatiegenoten van Van Bastelaere - nu bij de Nederlandse uitgever Bert Bakker verschijnen. Brusselmans' Man die werk vond is echter op zich zo intrigerend, dat hij verdient om apart in de belangstelling te staan.

Hoofdfiguur is een man die werk vond; als bibliothecaris in een staatsinstelling - net zoals Brusselmans zèlf. Het werk is eerder zinloos, inefficiënt, en het personage komt er niet toe om welk aspect dan ook ervan ten nutte te maken. Louis Tinner, zo heet de hoofdfiguur, is uitermate serieus; zo verregaand dat het vaak erg grappig wordt. Als er gelachen wordt - in of met de tekst - dan is dat echter zelden een eclatante, bevrijdende lach, maar veeleer een grimas, een salvo van cynisme. De auteur, Herman Brusselmans, geboren in 1957, blijkt even ernstig als hij met het nodige wikken en wegen commentaar levert bij zijn proza.

"lk vind de man die werk vond totnogtoe mijn beste boek. In Het Zinneloze Zeilen vind je eigenlijk eerder vier aanzetten tot romans terug. Nu is er, na Prachtige Ogen, een échte roman. Uitgebalanceerd, evenwichtiger samengesteld. Ik vind Het Zinneloze Zeilen een typisch debuutboek, ook al heeft de pers zich toen uitgesloofd in het aanduiden van invloeden, als Freud, de Sade, weetikveel. Terwijl ik daar niet één seconde aan gedacht heb, en veeleer wat krabbelde omdat me dat wel wat leek. Met het tweede boek vond men invloeden van Salinger, Catcher in the Rye. Dat was ook niet zo moeilijk want dat stond in het boek zelf. En nu is het dus Gerard Reve: De Avonden. Dat werd al gezegd door dé lectoren van uitgeverij Bert Bakker, en nu wordt het in zowat elke recensie gemeld. En het is wellicht ook wel zo, maar ik heb dat niet bewust zo gedaan. Oorspronkelijk was De Man die werk vond immers ook een kortverhaal, het is indertijd nog gepubliceerd in Heibel. Terug op zoek naar oud werk, heb ik 't herlezen, er een tweede hoofdstuk aan Toegevoegd, en zo is langzaam aan het huidige boek ontstaan; voor mezelf werd de structuur, de plot van het boek nu ook veel sneller duidelijk. Ik heb het wat meer kunnen plannen.

En je wordt ook ouder, nietwaar. Mijn eerste verhalen schreef ik toen ik zo'n twintig was, student. Stijloefeningen, dus. Prachtige Ogen moest zo komisch mogelijk zijn, daar moesten zo veel mogelijk grappen in. Maar ik voel dat ik nu meer en meer een andere kant op wandel. Er zit nog wel humor in mijn nieuwste roman, denk ik, maar toch anders. Minder studentikoos, minder gezocht. Ik ben nu bijvoorbeeld de volledige tekst voor mijn nieuwe werk, Negers, aan het herschrijven. Ook al is die eerste versie recent op papier gezet, en lach ik me bij het herlezen onnozel, toch zie ik dat 't niet aan mekaar hangt; dat het nog geen roman is. En dan stel ik voor mezelf vast dat ik meer en meer naar de klassieke upvatting over de roman evolueer. En dat ik ook meer en meer autobiografisch ga schrijven."

Een gevolg daarvan is een sleeds explicieter hanteren van een thema als angst. Herman Brusselmans is erdoor gebiologeerd, en wil voornamelijk dáárover schrijven: angst.

"Ik heb daar in mijn leven verschrikkelijk veel last mee gehad. Ik heb pillen geslikt, een psychiater bezocht en véél geld moeten betalen, gepiekerd over krankzinnigheid, te veel gedronken, noem maar op. Nu ben ik daar een beetje - zeker nog niet volledig - van af, maar die aanleg voor angst zal ik blijvend hebben. Dat draag ik mee. Ook al heb ik dat langzaam aan beter onder controle, toch is het zo'n indrukwekkend constante, dat zo'n thema zich uiteraard moet vertalen in wat ik schrijf. Angst, dood, liefde en vrouwen."

De angst waarover Herman Brusselmans het heeft, laat zich niet zo makkelijk omschrijven. In geen geval gaat het om eerder courante voorbeelden als angst voor een spin, of angst om van een springplank in het water te duiken. Het is geen angst voor, het zijn geen zenuwen. Het is angst op zich.

"Hoewel ik veel schrik heb om op te treden, heb ik nog nooit angst gehad op podium, bijvoorbeeld. Dat zijn zenuwen. Maar ik kan dan eventueel wél de dag nadien een angstbui krijgen, terwijl ik op mijn gemak de krant zit te lezen. Een angstbui zonder enige oorzaak, die je niet onder controle hebt.
Opvallend is trouwens dat ik diezelfde idee ook terugvond toen ik het Humo-interview met Bob van Laerhoven las, naar aanleiding van zijn roman Nachtspel. Op basis van dat gesprek lijkt hij hetzelfde als ik te voelen of te bedoelen; ik zou daarover wel eens met hem willen praten. Hij heeft het ook over agressie; zulke buien heb ik ook. Beginnen smijten. Nooit fysiek geweld, dat niet. Maar soms moet ik me wel ontladen, omwille van een combinatie van redenen. Overmatig drankgebruik, en toch nog te fit om in slaap te vallen, willen schrijven en er niet in lukken bijvoorbeeld, dan word ik agressief. Je bent dan nog wel helder genoeg om te beseffen wat je doet, en toch kan je het niet onder controle houden. In zo'n omstandigheden ga je over tot waanzinnige daden, en je wéét het. Dat heb ik niet vaak, maar toch heb ik het. En pieker ik daarover."

Hier komt een ander thema zeer dicht in de buurt van het angstmotief: liefde.
"Ik kom veel in contact met vrouwen, beroepsmatig. En ik ben gek op vrouwen. Soms word ik verliefd en probeer ik zo'n contact wat uit te bouwen, maar vreemd is dat dan de meeste vrouwen na een tijdje - twee maanden bijvoorbeeld - afknappen. Omwille van wat je vertelt over je angst, bijvoorbeeld. Ik wil daar hoegenaamd niet mee koketteren, dat niet, maar toch is het sterk dat ik totnogtoe maar één vrouw in mijn leven heb ontmoet die me daarin begrijpt en me daarin ook helpt. Alle anderen krabbelen terug, omdat ze denken dat ik gek ben, of omdat ze er schrik voor hebben om zelf zo'n angst te krijgen."

Is dat nu een typisch gegeven; voor deze schrijversgeneratie bijvoorbeeld?
"Deze angst is er altijd geweest. Natuurlijk zeikt iedereen nu over angst voor de atoombom, voor het behoud van de natuur en de verloedering van het milieu, voor honger en andere ontberingen, maar dat interesseert me niet. Want iedereen hier zit wél op z'n gemak een glas wijn te drinken en tv te kijken, en heeft het dus goed. Verder is er véél apathie, immuniteit voor ellende. Terwijl ik veel meer angst heb voor wat zich binnen mij, veeleer dan buiten mij om, afspeelt. Wie nu een roman zou schrijven over de aanslagen van de CCC of over de praktijken van de Bende van Nijvel, heeft het over pseudo-angst. Net zoals zo'n kutblad als Flair dat ook elk week vol moet raken met interessante, vlotte weetjes over angst. Overigens, als je het op de keper beschouwt, dan is iedere jongeling op dit ogenblik voornamelijk evenwichtig, uiterst evenwichtig. Carriëre etcetera, alles uitzonderlijk weloverwogen. Terwijl mijn waarden voortdurend aan het wankelen zijn. Dirk van Bastelaere is bijvoorbeeld zo'n evenwichtig figuur, die klassieke verzen van deze tijd wil schrijven, en er beroemd mee worden. Tom Lanoye heeft dan weer het voordeel dat hij uiterst goed schrijft. Maar angst kent hij niet, Lanoye heeft een gelukkige jeugd gehad en is zeer evenwichtig. Ik heb minder schrijftalent, maar ik worstel zodanig met dat angst-gegeven, dat ik daar allerminst over uitgeschreven ben. En overigens wil ik ook beroemd worden."

De weg naar de roem is de literatuur voor Herman Brusselmans. Er zijn nog wel andere alternatieven geprobeerd, maar die lukten niet. Voetbal, muziek (drums) leverden geen resultaat op, dus werd het schrijven. Zo eenvoudig is dat.
"Ik heb op punt gestaan om een profcontract te tekenen als voetballer. Nooit bezig geweest met uitgaan en drinken en zo, voetbal was mijn leven. Tot ik universiteitsstudies ging doen, dan was dat naar de knoppen. Op een blauwe maandag ben ik beginnen proberen met drummen. Ik heb die hele batterij nu nog altijd in huis, en ik ben daar ook werkelijk terug mee bezig, maar ook met die drums zit je in een groep; individuele roem is daar nauwelijks bij. Op een of andere manier is dan mijn schrijfcapaciteit zich blijven ontwikkelen. M'n aanleg blijkt voornamelijk in die richting te gaan. Dat is maar heel geleidelijk gegroeid natuurlijk, ik heb geen cursus in de zin van 'hoe-word-ik-beroemd-in-drie-dagen' gevolgd. En ik zou van die roem ook geen pose willen maken. Het is vooral mijn bedoeling om beroemd te worden met alleen maar goeie boeken. Geen smoel op de televisie, geen advertenties in de krant of spectaculaire aktienummers, maar gewoon: uitzonderlijk goed proza. Liefst al tijdens mijn leven. Ik hoef ook weer niet zo meteen een invloedrijk boek te schrijven, waar niemand omheen heet te kunnen. Maar het zou wel een keer prettig zijn om een boek geschreven te hebben dat iedereen leest. En waarover iedereen langs z'n neus weg praat. Op de trein of zo, terwijl ik er bijvoorbeeld incognito bij zit. Ik heb dat trouwens al 'ns meegemaakt; ik zat op de trein, en schuin tegenover mij zat iemand Prachtige Ogen te lezen. En die deed het boek dan dicht en viel in slaap. Dat is natuurlijk wel wat minder prettig. Ik zou liever gehad hebben dat die man was rechtgesprongen om van opwinding aan de noodrem te trekken. Liever nog was het een meisje. Dan zou ik tenminste naar huis kunnen wandelen - de eenzame schrijver - en wat in mijn sofa zitten nagenieten. Dát lijkt me een middel tegen de angst, zoiets. Niemand hoeft mij te herkennen of om handtekeningen te bedelen, want dan krijg ik uitgerekend wél een angstbui. Om het met een cliché te zeggen iedereen wil door z'n medemens voluit geaccepteerd worden. Dat is bullshit, maar het is ook gewoon zo. Geluk is een cliché, nietwaar"

Zo groot mogelijke erkenning krijgen; zo ruim mogelijk verspreid worden, dat wil natuurlijk iedereen.
"Dat interesseert me echter wél enkel op inhoudelijk vlak. Het gaat me geen bal aan of mijn roman in elke boekhandel te krijgen is, of de distributie uitstekend blijft lopen: dat is een zorg voor de uitgever, die de kosten van z'n produkt er zo dik mogelijk uit wil halen. Ik zou al tevreden zijn met een willekeurig gesprek van twee lezers onder mekaar over mijn boek. Ik kan natuurlijk niet volhouden dat een grote oplage me niks zou zeggen. Ik heb dat nog al wel eens gezegd: mijn enige droom als schrijver bestaat er in om ooit eens aan een tweede druk te geraken. Maar zo'n fenomeen kan me enkel interesseren als het zover is."

Is Herman Brusselmans, zo jong nog, dan veeleisend ten opzichte van zijn lezerspubliek? Is hij niet zomaar snel tevreden met de eerste de beste consument van zijn roman? Hoe profileert hij z'n publiek?
"Soms denk ik wel eens over een bepaald persoon: als zo iemand mijn boeken goed zou vinden, dat zou wel wat betekenen. Die zou dat niet eens tegen mij hoeven te zeggen. Als het al maar gewoon zo is. Ik hoef geen fans, ik denk dat ik meer heb aan geestesgenoten, aan een publiek dat mijn gedachten kan en wil volgen. Een publiek dat zich een beeld vormt over mijn boeken, niet over mijzelf. Ik ben een heel onopvallend, anoniem iemand. Net zoals de personages in mijn werk."

De anonimiteit van de hoofdpersoon uit De man die werk vond, Louis Tinner, leert men bovendien enkel kennen tijdens de kantooruren. Dáárbuiten is het enkel gissen, want daar zegt Brusselmans echt niks over.
"Ik kan Louis Tinner niet thuis beschrijven. Het personage is grotendeels autobiografisch. Ik ben zelf bibliothecaris in het Brusselse RVA-gebouw. Als Louis Tinner naar huis zou gaan, zou die bepaalde thuis zichtbaar moeten worden voor de lezer, en daar heb ik als schrijver geen zin in. Het zou afbreuk doen aan de symboolwaarde van de personages en de gebeurtenissen. Ik zou van mijn vrouw Gerda bijvoorbeeld bezwaarlijk een personage in een roman kunnen maken."

Doordat je de thuissituatie niet kent van deze Louis Tinner, wint zo'n figuur inderdaad aan betekenis, aan suggestie. Als lezer ontdek je zijn persoonlijkheid enkel fragmentarisch, er zullen alrijd stukjes blijven ontbreken in de puzzel, omdat die niet door de schrijver worden ingevuld. De beschreven daden en denkwijzen winnen bovendien aan zeggingskracht: hun veeleer geisoleerde presentafie versterkt de intensiteit ervan. En de levensechtheid.
"Want zo'n personen bestaan, in nog ergere mate zelfs, naar mijn overtuiging. Ik wil sterk naar die levensechtheid toe in de literatuur die ik pleeg. Wat mijn personages uiteindelijk zeggen, denken, doen, dat kan ook echt voorkomen hoe absurd dat op het eerste zicht ook moge lijken, omdat nogal wat mensen immers hun gedachten, zoals mijn personages die ook hebben, niet hardop of zelfs niet voor zichzelf durven of willen formuleren. In die zin schrijf ik misschien buiten de literaire canon. Mensen willen doorgaans in boeken lezen wat ze zelf niet meemaken, terwijl ik het over niks anders heb. Ik beschrijf geen helden, of avonturen die iedereen zou willen beleven. Mijn personages zijn klootzakken als iedereen. Ze gaan naar het toilet als ze moeten, net zoals echte mensen"

Herman Brusselmans: De man die werk vond, Bert Bakker, Amsterdam, 127 blz. 380 fr., ISBN 903510279.