Wat denk jij? vroeg Herman Brusselmans een half jaar geleden aan zijn interviewer „zullen de mensen nog een boek over Danny Muggepuut willen lezen? Ik ben begonnen met een derde deel, waarin Danny op zoek gaat naar de vrouw van zijn leven en de Nederlandse Toos ontmoet. Geweldige naam vind ik dat, Toos. Maar ik weet niet of ik ermee doorga. Als de verkoop van De perfecte koppijn tegenvalt, schrijf ik niet nóg een boek over Danny Muggepuut. Dan begin ik iets anders.”
Het bleek niet nodig: niet alleen verkocht De perfecte koppijn prima, inmiddels staat ook Toos (Prometheus, €17,95) in de bestsellerlijsten. Toos is een waardig vervolg op Muggepuut en De perfecte koppijn, de twee eerste boeken over de eenzame bestsellerauteur Danny Muggepuut. Geen boek dat Brusselmanshaters tot inkeer zal brengen, maar ook een boek dat geen fan zal teleurstellen. En beter dan twee van de zes voor de Librisprijs genomineerde boeken.
Ook in Toos vult Danny Muggepuut zijn dagen met zinloze ontmoetingen, roken en bierdrinken, in café De Rare Schuur. Nieuw is dat zijn moeite met de schrijverij fataal is geworden: hij krijgt geen letter meer op papier sinds hij uit ontevredenheid stopte met zijn laatste roman, Een handvol uitwerpselen. De oplossing die hij vindt is eenvoudig: ‘met aandacht uitkijken naar een mokkel van wie Danny genoeg zou gaan houden om hem z’n literaire crisis te laten overwinnen.’ Zes maanden liefde moet genoeg zijn voor 260 bladzijden, meent Danny. En inderdaad telt Toos iets meer dan die omvang, al duurt het een tijdje voor Muggepuut met zijn Nederlandse in aanraking komt. Eerst werkt hij nog een paar andere meisjes af, dat wil zeggen hij doorloopt een proces van grote aantrekkingskracht en voze fantasieën tot het meisje in kwestie hem plotsklaps gaat tegenstaan: ‘Toch stonden, ineens eigenlijk, haar schouders hem niet aan’. Waarna ze ook nog man en kinderen blijkt te hebben.
Natuurlijk gaat het in Toos niet om Toos en zelfs niet om het zoeken naar Toos. Het gaat om het komisch vernuft van Brusselmans en de vrolijke onbevangenheid waarmee hij zich flauwiteiten permitteert als: ‘Eindelijk bereikte hij het Sint-Petrus. Dat komt goed uit, want ik ben sterk in ziekenhuisscènes.’ Dat laatste blijkt wanneer Danny even later het ziekenhuis verlatend – op blz. 196 – een ‘ongelooflijk mooi meisje’ ziet. Hij vraagt haar mee naar De Rare Schuur. ‘„U overvalt me een beetje,” zei ze lacherig met een Nederlandse tongval. Tjonge, zou dit dan de Toos uit de titel zijn? [...] „Zeg maar Toos”, zei ze. Bingo!’
Zo slaagt Brusselmans erin om je iedere paar pagina’s te laten glimlachen, een glimlach die aan het slot van de roman ook om de lippen van Muggepuut speelt, als gebleken is dat Toos veel meer waard was dan een roman.