Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
Een slecht boek

Titel:          Een slecht boek
Auteur:     Klaus Beekman voor Vrij Nederland
Datum:     31-10-2009
Grootte:   880 woorden

Net als eerder werk heeft Herman Brusselmans Kaloemmerkes in de zep, Oost-Vlaams voor kikkervisjes in de goot, langs simpele lijnen opgebouwd. Een bijna tweeënvijftigjarige Vlaamse schrijver, Herman Brusselmans geheten, laat zich door een jong meisje dat hij in een café heeft ontmoet naar Nederland rijden om daar in een provincieplaats een lezing over zijn werk te houden. Op de terugweg wordt het meisje, dat bij een overval op een benzinestation probeert te vluchten, gedood. Een verhaal met een kop en een staart en ook nog eens een soort raamvertelling. Want de schrijver in het boek dist het ene na het andere verhaal op en het eigenlijke verhaal van de schrijver die op weg is naar een literaire bijeenkomst wordt door de uitweidingen overwoekerd.

Het ongelimiteerd aaneenrijgen van verhalen is kenmerkend voor Brusselmans’ vertelwijze. De lezer heeft geen notie welke kant een verhaal op zal gaan en alle verhalen zijn op associatieve wijze met elkaar verbonden. Een jaartal, een naam, eigenlijk alles kan aanleiding zijn om een nieuw verhaal te beginnen. De vele verhalen hebben nu eens het karakter van een (quasi-) autobiografische ervaring, dan weer dat van een mop of een kritisch geladen anekdote. Ze zijn bepaald niet altijd even sterk; de schrijver blijft nogal eens steken in flauwe woord- en naamgrappen. Maar hij lijkt daar niet mee te zitten. Net zomin als met de onvriendelijke opmerkingen aan het adres van vrouwen, kleurlingen en homoseksuelen, die ook in Muggepuut (2007) al rijk voorhanden waren. Die worden in dit boek overigens wel dusdanig nadrukkelijk en vaak gepresenteerd dat hij daarvan tegelijkertijd afstand lijkt te nemen. Dit geldt in het algemeen voor de rechtse taal die in het boek wordt uitgeslagen en die niet zelden in clichématige bewoordingen is vastgelegd, zoals het welbekende ‘vroeger was het beter dan nu’ of blondines zijn ‘zo dom als een krop sla’.

Hoewel de hoofdpersoon zichzelf bij herhaling bescheiden noemt, is hij eerder het tegenovergestelde. Hij komt over als een superheld, iemand die boven de partijen staat, een man voor wie alle vrouwen vallen. In alles toont hij zich buitengewoon zelfverzekerd. Zo ook bij het schrijven van een slechte roman. Want dat is het doel dat hij zich heeft gesteld: ‘Waarom zou ik niet eens een slecht boek schrijven?’ mijmert hij. ‘Dat heb ik nog nooit gedaan. Het moet allicht een enorme kick geven om met een verschrikkelijke lor op de proppen te komen en het bloed van alle recensenten te laten koken. Hoewel, je zult zien, net dát boek prijzen ze de hemel in. Ze hebben nu eenmaal geen verstand van literatuur. Lezers ook niet. Alleen schrijvers hebben verstand van literatuur. En van die schrijvers heb ik het meest verstand van literatuur.’

Dat slechte boek, zegt de hoofdpersoon tegen iemand, zou wel eens kunnen beginnen met de zin: ‘Ze was het zesde mooiste meisje dat ik ooit had gezien, na Tania de Metsenaere, Sandy Tura, Siska Schoeters, Agnetha van ABBA in de jaren zeventig en Miss België 2009 Zeynep Sever’. Het is precies die zin waarmee Kaloemmerkes in de zep begint. En na te hebben opgemerkt: ‘Wat het goed doet in een slecht boek is een droomsequentie’, volgt prompt de beschrijving van een reeks dromen.

Brusselmans, de schrijver van de roman, ironiseert het schrijverschap van alle kanten: dat van hemzelf, maar ook van anderen, zoals van Grunberg, Nooteboom en Kluun. Hij laat hun werk door zijn hoofdpersoon niet integraal afwijzen, maar deze relativeert het belang er ogenschijnlijk wel van, bijvoorbeeld door het met verschijnselen uit de zogeheten lagere cultuur te vergelijken. Zo meent hij: ‘De teksten van Thomas Rosenboom hebben een grote invloed gehad op bepaalde lagen van de Nederlandse bevolking, maar niet zo’n grote invloed als de teksten van The Cats.’ Dat is spijtig voor Rosenboom, want Brusselmans heeft de Volendamse band hoog zitten.

Voor Brusselmans is literatuur een bron van vermaak. Hij hoort tot een generatie van auteurs die de muren tussen hoge en lage cultuur heeft geslecht en die de ironie tot uitgangspunt heeft gemaakt. Door die ironie is hij ongrijpbaar geworden. Waar even iets van een gemeende opvatting of van engagement lijkt op te duiken, wordt dit meteen weer de kop ingedrukt: ‘Dieren doen elkaar de das om, mensen zijn niet lief voor elkaar en de ijskappen smelten. We hebben iemand nodig als Richard Nixon om alles weer in goede banen te leiden.’ Met spot kijkt hij eveneens naar de literaire markt. Wat is een geschikte titel voor een volgend boek, vraagt de schrijver in de roman zich permanent af. Er worden tientallen titels gesuggereerd: ‘De kutrotonde’, ‘Geen Boek’, ‘Geen Idee’.

De literaire markt vraagt behalve om een pakkende titel om snelheid, een hoog productieschema, om literaire optredens en om eenvoud. Brusselmans voldoet aan al die eisen en heeft bij wijze van persoonlijk handschrift een soort literatuur gecreëerd die goed in onze zapcultuur past, een literatuur waarbij het ene verhaal het andere razendsnel opvolgt, wat soms iets leuks of interessants oplevert, soms ook niet, maar daar hebben zijn lezers blijkbaar geen problemen mee. Hij is erin geslaagd een niche te creëren waar gelijkgezinden op hem kunnen afstemmen. De vraag of het om een slecht boek gaat of niet speelt daarbij geen enkele rol. Als het maar onderhoudend is, en dat is Kaloemmerkes in de zep.