Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
De jonge Zeus der Vlaamse letteren.

Titel:          De jonge Zeus der Vlaamse letteren.
Auteur:     Dirk van Ginkel voor Haagse Post
Datum:     19-03-1988
Grootte:   1241 woorden

Voormalig voetbaltalent versus Vlaamse reuzen en dwergen. Of: de uit de hand gelopen grap van Herman Brusselmans.

Een overzicht van de Vlaamse Letteren van 1136 tot 1974. Compleet met een auteurs-, een titel- en tijdschriftenregister, een verantwoording, een colofon en voetnoten. En niet te vergeten, deftig aandoende initialen in de naam van de auteur. Alles wijst, kortom, op een degelijke behandeling van de Vlaamse literatuur in het onlangs verschenen boek De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde door Herman F.M. Brusselmans. Maar schijn bedriegt. Neem bijvoorbeeld de inleiding van het derde hoofdstuk waarin een begin wordt gemaakt met de studie van de naoorlogse literatuur.

"Het is zwaar klote, weet je. (-) Dit is deel III. Daar komen we alweer 's dichter bij het heden en wordt het, dat kan niet anders, zwaarder en zwaarder klote. Wat valt er in jezusnaam nog over Boon & Daisne te zeiken, en over al die andere fossielen die al jaren dood zijn en waarover je in sommige, wat zeg ik, in een hele hoop boekjes kan lezen dat ze tot onze meest veelbelovende jonge schrijvers behoren?

"En als ze niet dood zijn, zijn het ouwe zakken en als het geen ouwe zakken zijn, zijn het jonge zakken die ooit wel ouwe zakken zullen worden en dan sterven en begraven worden en over wie in boekjes staat geschreven dat ze tot de jongste generatie veelbelovende schrijvers behoren."

In zijn Gentse appartement vertelt Herman Brusselmans, de veelbelovende 'Mooie Jonge Oppergod van de Vlaamse Letterkunde' dat zijn Geschiedenis eigenlijk een uit de hand gelopen grap is. "Het was aanvankelijk niet de bedoeling dat het gepubliceerd zou worden. Ik was net begonnen aan mijn boek De man die werk vond en bevond me in een moeilijke periode. Ik was depressief en had last van angstaanvallen. Toen dacht ik, ik schrijf maar 's een vrolijk niemandalletje. Misschien dat ik er zelf om kan lachen. 't Was eigenlijk een soort ontspanning voor me." 

De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde zit vol grappen en grollen, tot in het auteursregister toe. Sommige schrijvers staan wel in het register maar worden in het boek niet behandeld en andersom. Claude van de Berge bijvoorbeeld is alleen onder zijn werkelijke naam R. Pauwels terug te vinden. "Dat is gewoon om al die schrijvers te gaan kloten. Want die gaan meteen kijken of ze erin staan. Zo'n Claude van de Berge zal weI kwaad worden, maar daar trek ik mij niks van aan. Volgens mij is dat een zak van een man. Als je zulke slechte boeken schrijft, dan moet je wel een zak zijn."

Maar niet alleen de literaire dwergen moeten het in Brusselmans' boek ontgelden. Ook de zwaargewichten krijgen het te verduren, geen Vlaamse Reus of hij wordt wel onderuit gehaald door het voormalige voetbaltalent. Zo staat er over Hugo Claus: "Hugo is vooral een harde werker die dagelijks een uur of tien aan z'n schrijfmachine zit en er maar op los ramt. Afhankelijk van het been waarmee hij die ochtend uit z'n bed is gestapt, of, zo u wil, de manier waarop z'n pet staat, noemt hij z'n tikwerk dan een roman, een gedicht, respectievelijk een toneelstuk. Dan glimlacht hij in z'n vuistje en natuurlijk geen enkele criticus die merkt dat Hugo met z'n kloten speelt."

Over zijn werkelijke waardering voor grote schrijvers als Van Ostaijen, Boon en Claus laat Brusselmans zich in zijn Geschiedenis niet of nauwelijks uit. Over zichzelf vertelt hij echter des te meer.

"De bedoeling was om alles de grond in te boren. Maar met boeken als De Kapellekensbaan of Het verdriet van België lukt me dat niet. Evenmin als bij mijn eigen werk trouwens. Vandaar dat ik aan mijzelf een fors deel heb gewijd, zodat iedereen kan begrijpen dat ik de belangrijkste schrijver ben. Verder is het me niet moeilijk gevallen. Er verschijnt ongelooflijk veel rommel in België. Nu nog. Ik ga een column doen voor De Morgen waarin ik iedere week een slecht boek bespreek. Ik krijg ze echt met stapels binnen, die wegwerpwerkjes. En die zijn dan nog de voorselectie van Herman de Coninck doorgekomen! Ik zal die boeken op dezelfde manier aanpakken als ik heb gedaan in De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde. Dat ze slecht zijn hoef ik niet te bewijzen, want ieder boek dat erin komt is van vooraf slecht bevonden. Soms zal ik alleen zeiken over de kaft."

Hoewel Brusselmans zich in zijn boek heeft beperkt tot de Vlaamse literatuur, is hij van mening dat een strikte scheiding tussen de Vlaamse en Nederlandse letteren volstrekt uit de tijd is.

"Die beperking zegt niets over mijn standpunt ten aanzien van de positie van de Vlaamse schrijver in de Nederlandse literatuur. Ik zie mezelf weliswaar niet als een Nederlands schrijver, maar wel als een Nederlandstalig schrijver. De taalbarrière waar het correct Nederlands betreft, zou niet mogen bestaan. Ik vind het lullig als een Nederlander uit een boek van mij drie woorden haalt en dan zegt dat het vanwege die woorden een Vlaams boek is. Vroeger was dat anders. Toen kon je van verre ruiken dat een boek Vlaams was. Maar de jongere generatie schrijft een heel acceptabel Nederlands. Mijn beperking tot de Vlaamse literatuur is dus vooral praktisch. Want als je ook nog die berg Nederlandse schrijvers moet behandelen, dan krijg je een boek dat minstens twee keer zo dik is. En mijn beperking tot de Vlaamse literatuur van na 1830 heeft eveneens een praktische achtergrond. Ik ga dus niet zover terug als 1136. Dat staat maar bij wijze van grapje vermeld op het titelblad van mijn naslagwerk. Ik had over die vroege periode geen bronnen en ik had ook geen zin om ervoor naar de bibliotheek te gaan. Wel heb ik gebruik gemaakt van De literatuur van Zuid-Nederland sedert 1830, een ongelooflijk slecht boek van Marnix Gijsen. Overigens komt er nog wel 's een studie over alleen de Nederlandse literatuur. Daar is ook zat over te zeggen.

"Ik heb het bijvoorbeeld niet zo begrepen op schrijvers als Harry Mulisch, die tevreden zijn als ze één goeie zin per dag hebben geschreven. Of mensen als Kooiman, een keer in de zeven jaar een dun boekje. Ze kunnen beter een roman schrijven dan al die pamfletten met dat gezeik over literatuur. En ze menen ook nog wat ze zeggen! Al dat technische gedoe, het zoeken naar nieuwe vormen en weet ik veel, ik hou daar niet van. Die mensen uit de Revisor- en Rasterhoek zijn allemaal wauwelaars.

"Een boek moet zo geschreven zijn dat je de haartjes voelt rechtkomen. Dat is mijn literatuurtheorie. Rechtlijnige boeken met een hoofdpersonage van vlees en bloed, zoals je hebt in The catcher in rye en De avonden. Een lach maar ook een traan, zal ik maar zeggen. En drie, vier, vijf bladzijden per dag."
Het manuscript van zijn nieuwe roman is inmiddels door Bert Bakker aanvaard. En tussen de schalen met snoepjes op de salontafel ligt het boekje Zeldzame verhalen van Sir Arthur Conan Doyle, in de vertaling van Brusselmans. "Wat voor affiniteit ik heb met Conan Doyle? Geen enkele. Slappe verhaaltjes. Op kilometers afstand zie je de pointe al aankomen. Ik heb het vertaald om het geld. Net zoals ik nu met de tekenaar Erik Meynen die strip heb in de Vlaamse Panorama, Inspecteur Bob lost het bijna op. "Een schrijver moet ook werken hè."

Herman F.M. Brusselmans, De Geschiedenis van de Vlaamse letterkunde, Dedalus, f 29.50.