Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
De ondraaglijke leegheid van het bestaan

Titel:          De ondraaglijke leegheid van het bestaan
Auteur:     Eric Rinckhout voor NRC Handelsblad
Datum:     09-01-1987
Grootte:   788 woorden

Heden ben ik nuchter is het vierde boek van Herman Brusselmans en het is ongetwijfeld het beste dat hij tot nu toe heeft geschreven. Het bevestigt tegelijk de indruk dat Brusselmans een verwoed romanticus is. Net als zijn vorige roman De man die werk vond (1985), gaat het nieuwe boek over wanhoop en angst en liefde (of het gebrek daaraan). Gelukkig komt er ook nu weer geen normaal mens in voor al vervalt Brusselmans niet in herhaling. Hij schrijft met vastere hand, heeft de juiste toon gevonden en heeft tegelijk zijn blikveld verruimd: verliet Louis Tinner, de solitaire mompelaar uit de vorige roman, slechts zelden zijn bibliotheek, de held van deze geschiedenis, Eduard Kronenburg, vertoeft vaak in gezelschap, waardoor zijn eenzaamheid alleen maar benadrukt wordt.

Brusselmans laat zichzelf af en toe in de roman opdraven om hem te confronteren met Eduard Kronenburg. Dat biedt hem meteen de mogelijkheid zichzelf te relativeren Zo mompelt Eduard: "Schrijvers hebben altijd ongelijk, (...), Terwijl hun woorden op het papier verschijnen worden ze al achterhaald door het leven zelf." En als hij Brusselmans voor het eerst ontmoet denkt Eduard: "Een klootzak, inderdaad. Verschrikkelijk arrogant. Maar je kan het verdragen van die rotzak."

Bovendien wordt de relatie van het personage Brusselmans met zijn vrouw Gerdox gebruikt als spiegel én als contrapunt voor Eduard en zijn vele vriendinnetjes. De roman zit dus doordachter in elkaar dan op het eerste gezicht lijkt: door zijn grote vaart wekt het boek immers de indruk impulsief en in één ruk geschreven te zijn.

Een van de belangrijkste kwaliteiten van het boek is ongetwijfeld de humor, hoewel 'humor' een te bleek en neutraal woord is: er wordt gelachen om niet in huilen uit te barsten. Onder de ironie en het cynisme, onder de absurde grappen en de groteske vertekeningen schuilt de pijn van het zijn. Wanhoop en onmacht knagen aan de personages en de leegte woekert als een kanker. Eduard ergert zich aan zijn leven als anoniem bediende op een of ander ministerie, hij ergert zich aan zijn vriendinnetjes en aan de platheid en voorspelbaarheid van het bestaan. Maar de botsing van het platvloerse leven met hogere idealen leidt niet meer tot revolutionaire daden. Eduard berust en aanvaardt, hij pantsert zich en wil gevoelloos en onaantastbaar zijn om het leven aan te kunnen.

Maar onder die ruwe bolster zit het onstilbare verlangen van Eduard Kronenburg naar liefde en geluk. Hij roept de mythische prachtvrouw Gloria in het leven door haar vaak briefjes te schrijven, tot op de ruggen van zijn dossiers toe: "Gloria, lieve schat. Ineens komt het dan weer op. Worgende angst.' Het is twintig voor vier. Denk even aan mij en prevel een gebedje voor ... Je Eduard." In zijn dromen bevrijdt hij als majoor vaak vrouwen en meisjes uit folterkamers en redt aldus de lijdende mensheid. Zijn wraak op de beulen is verschrikkelijk. Maar de werkelijkheid doet niet mee: als Eduard echt verliefd wordt op het meisje Pico dan blijkt zij te zwichten voor de seksuele chantage van haar baas. Alleen drank en fantasie brengen dan opnieuw redding. "Met een verse pils in de hand dacht Eduard: Pico blijft voor eeuwig maar voor eeuwig ben ik haar kwijt. Dat zag ik aan de blik in haar ogen. Pico mag ik wel vergeten. Daar mag ik zeker van zijn. Het wordt een hele kwade vergetelheid maar het zij zo, tegen het noodlot valt niet te vechten. Pico is heden in rook opgegaan. (..) Ik heb nog altijd Gloria, die heb ik tenminste. Maar waar is ze? In m'n hart, in m'n ziel, ze is overal. Dat is een troost. En al blijft er slechts één troost over, het volstaat om in leven te blijven."

Een voorspelbare werkelijkheid en toch die onverklaarbare en onuitstaanbare angsten, de ondraaglijke leegheid van het bestaan en de absurde grappen als ultieme verdediging. Dat alles doet uiteraard denken aan De avonden van Gerard Reve. Hij strooit quasi achteloos knipoogjes rond, zoals: "Deze dag, dacht Eduard, is een hele andere dag dan gisteren. Laat ons dit vooropstellen en de ontgoochelingen worden meteen minder", "Word jij nu kaal of hoe zit dat?", "Eduard Kronenburg, zei Eduard, bijgenaamd Onnozelaar. Doch zegt u maar Eduard." en "Nu komt het dacht hij, een vrouw gaat mij het leven verklaren". Bovendien speelt ook hij met gemeenplaatsen en stadhuistaal, met bezweringen en met als voorschriften geformuleerde nonsens. Toch is Brusselmans geen kloon van de jonge Reve. Daarvoor verschillen de werken teveel. Brusselmans is rauwer en ruwer, zijn werk heeft een grotere vaart en de humor is schrijnender. Zijn romans zijn nu eenmaal een, zij het bolle, spiegel van de jaren tachtig.

Herman Brusselmans: Heden ben ik nuchter. Uitg. Bert Bekker, 138 blz. Prijs: f 20,90.