Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
Majoor van het menselijk leed

Titel:          Majoor van het menselijk leed
Auteur:     Carel Peeters voor Vrij Nederland
Datum:     13-12-1986
Grootte:   1203 woorden

Wrange geestigheden van Herman Brusselmans

Ik maak me sterk dat ik op donderdagochtenden aan iemand kan zien of hij al dan niet het stukje van Remco Campert in de Volkskrant heeft gelezen. Heeft hij het gelezen dan is de uitstraling net iets frisser en onbekommerder dan bij anderen. Elke donderdagochtend begin ik argeloos en automatisch te lezen en na een alinea begint de gedachte 'dit is briljant' weer post bij mij te vatten. Het overkomt mij. Een paar weken geleden heette zijn stukje Baby en handelde erover dat in zijn familie en vriendenkring de laatste tijd zo driftig 'geworpen' wordt en zijn scepsis daaromtrent.


Onttrokken aan het hele stukje is het misschien minder effectief geestig, maar er staat deze alinea in: 'Met baby's heb ik altijd een beetje medelijden. Ik ben zelf een baby geweest en sommigen van mijn beste vrienden en vriendinnen zijn baby geweest. Ik weet dus wel zo ongeveer wat het is om baby te zijn.' Dat gaat zo nog even door. Campert is op die donderdagochtenden nu al maanden helder, weemoedig en geestig.

De mening of iets al of niet geestig is wordt altijd in de meest stellige, maar impressionistische bewoordingen gegoten omdat het uiterst lastig is er meer over te vertellen. De stukjes van Campert zijn heel leuk, dat staat voor mij vast, het vorige boek van Herman Brusselmans, De man die werk vond, is lang niet zo leuk en goed als zijn nieuwe Heden ben ik nuchter. Het vorige boek was nog te burlesk: een bibliothecaris die willekeurig pagina's uit een boek gaat scheuren en vrolijk bekent dat hij ze eruit gescheurd heeft als iemand ermee terugkomt... de aardigheid ervan ontgaat mij.

Komisch bedoelde situaties bij de dokter zijn kleurloos, gesprekken met onnozele leners, al of niet in de gedachten van de bibliothecaris, zijn flauwiteiten: 'U moet weten mijne heren, en noteert u dit maar, dat de auteurscatalogi samengesteld worden aan de hand van de achternamen. Een bibliothecaris deed het ooit aan de hand van de voornamen. Hij werd onmiddellijk door z'n oversten ontslagen.' Melig.

In Heden ben ik nuchter gaat het anders toe, ook al hebben we hier weer te doen met een hoofdpersoon die zijn onrust angst noemt, evenals Louis Tinner in De man die werk vond. In Heden ben ik nuchter is de onrust aanmerkelijk groter, staat de fles dichterbij, liggen de kalmeringsmiddelen meer in de buurt en zijn de fantasieën die de angst moeten kanaliseren frequenter en onheilspellender. Wat in De man die werk vond humeurig en melig was, is in Heden ben ik nuchter pure zenuwachtigheid en reddende humor. De angst van de hoofdpersoon Eduard Kronenberg veroorzaakt bij hem een verhoogde opmerkingsgave, alsof alles om hem heen zich aan hem opdringt. Hij is op zijn hoede en reageert op alles aanvallend met zwarte humor, wisecracks en almachtfantasieën. Er kan weinig passeren of Eduard Kronenberg heeft er wel iets op te zeggen.

Meer dan in zijn vorige boeken blijkt nu dat Brusselmans ijverig gelezen heeft in Reve, Brouwers en Campert. Eduard Kronenberg schrijft briefjes aan Gloria tijdens zijn werk aan 'dossiers'. Hij houdt haar op de hoogte van zijn toestand, roept haar aan, vraagt haar steun. Zij is de ideale, niet-bestaande vrouw, een constante fictie die door Eduards echte contacten met de meisjes Valium en Pico heen loopt.

Zoals deze Gloria doet denken aan het werk van Brouwers, zo doen de fantasieën waarin Eduard zich 'de majoor van het menselijk leed' noemt denken aan Reve: de tedere wreedheid van die fantasieën vertolkt de machteloze behoefte aan tederheid én aan een radicale remedie vm alles wat angstig maakt uit te bannen. Er zijn ook wel concretere overeenkomsten; zo vraagt Eduard aan zijn vriend Leo: 'Word jij nu kaal of hoe zit dat?' Het verlangen om kinderen te troosten, concentratiekampen te bevrijden, meisjes te beschermen of Turken te martelen, het zijn allemaal zinneloze aanvechtingen bij gebrek aan een harnas tegen de Angst.

Uiterlijkheden
Zoals Louis Tinner zich in De man die werk vond voornamelijk ophoudt in zijn bibliotheekkamer, zo bestaat Eduard Kronenbergs basis uit zijn kamer op het 'Ministerie van K & T'. Daar krijgt hij geregeld bezoek van zijn vrienden/collega's Leo, Dolf en Kamiel en van de meisjes Valium en Pico.

Een klein flesje whisky is vanaf 's morgens negen uur behulpzaam bij de verbroedering, en daarnaast de onzingesprekken over voetbal, wielrennen, seks en drinken. Het is even wrang als grappig dat deze gesprekken altijd over uiterlijkheden gaan: over hoe iemand eruitziet, hoeveel glazen bier er dit weekend weer door zijn gegaan (56), over benen, borsten en oksels. De afwisselend agressie en tederheid oproepende relatie met Valium krijgt door de fictieve aanwezigheid van Gloria iets hopeloos. Het meisje Pico, dat haar opvolgt in Eduards licht ontvlambaar brein, zorgt aanvankelijk voor balsem op zijn ziel, maar dat pakt uiteindelijk gruwelijk uit als ze iets blijkt te hebben met haar tijdelijke chef.

Het is vooral de constante stroom van hele of halve wisecracks à la de Marx Brothers die Heden ben ik nuchter zoveel beter maakt dan Brusselmans' vorige boeken. De sterkste is natuurlijk uit de mond van schrijver Herman Brusselmans zelf (die in dit boek optreedt). Hij zegt: "Ik ben Herman Brusselmans. Twee keer man in m'n naam en toch nog veel last met de vrouwen." Tegen Valium zegt Eduard; "Okee," zei hij, "en je vriend wil ik blijven. Voor altijd. Ik wil op je begrafenis zijn als jij naar de mijne komt," Wanneer ze hem een zachte kus op z'n mond geeft: "Dank je,' zei hij, tederder dan hij het zelf ooit zou willen.' Bij zijn eerste ontmoeting met de schrijver Brusselmans krijgt Eduard te horen: "Schrijver zijn, waarom? Om op te vallen, makker. Is het niet bij een ander dan alleszins bij jezelf." Een dialoog met zijn vriend Dolf verloopt zo: "Veel kennen is je ook niet aangeboren," zei Eduard. Je ziet er niet zo dom uit als je bent, dat is je geluk. En vice versa." "Wat betekent dat, vice versa?" zei Dolf, "of laat ik de vraag omgekeerd stellen, vice versa: wat betekent dat?" Aardig is ook dat Eduard de neiging heeft van élk etablissement waar hij komt aan zijn damesgezelschap te onthullen dat het eerst een wasserij is geweest.

Brusselmans, die Eduard een treurige tocht naar een popconcert laat maken in de auto van Valium, noemt een vluchtstrook een 'pechstrook': Eduards behoefte aan compensaties voor zijn angst en behoefte aan tederheid levert hem heel wat kwaaltjes op: 'zonder ze te hebben bedenkt hij ongewild dat hij leverkanker heeft, of een gebroken teen, of iets aan zijn oog - alles in de hoop dat de vrouwen hem en masse zullen komen troosten. Heel interessant zijn Eduards gedachten over dat wat 'erg' en 'bijna erg' is, evenals de soorten treurnis die hem kunnen overvallen (zoals de 'valavondtreurnis' om half vier).

Tegenover de schrijver Herman Brusselmans zittend bekent Eduard tegen het eind dat hij 'verslaafd is aan angst'. Wat die angst ook is, in Heden ben ik nuchter heeft het tot een wrang-geestig boek geleid waarin Brusselmans zijn toon gevonden heeft. 

HEDEN BEN IK NUCHTER door Herman Brusselmans Uitgever: Bert Bakker, 138 p., f 20,90