Herman Brusselmans was altijd een schrijver die van zijn wanhoop garen spinde, maar in 'Het mooie kotsende meisje' probeert hij het ook met iets dat veel wegheeft van een writer's block.
De redenering van Aristoteies was als volgt: historici schrijven wel geschiedenissen, net als schrijvors, maar zij verbeelden die niet; zij presenteren reeksen van incidenten in een verslag. De filosofen wijden zich niet aan het incidentele maar aan het algemene. Dat geldt ook voor schrijvers (dichters), zij het dat die zich niet bedienen van de redenering of van het verslag maar van de voorstelling. Het is hun voorstellingsvermogen (verbeelding) dat maakt dat het incident staat voor het algemene, waartoe het zich verhoudt als een borstbeeld tot het model. Wat heeft dit met Brusselmans te maken? Helaas weinig, en dat geeft te denken. Want wat geldt voor de literatuur, en er zelfs de kern van uitmaakt, is slechts zijdelings op hem van toepassing. Brusselmans gebruikt namelijk zijn verbeelding niet. Hij gebruikt zijn fantasie, dus datgene waarvan ook schoolkinderen denken dat ze het aan moeten wenden om een voldoende voor hun opstel te krijgen. Brusselmans' nieuwste bundel bevat zodoende weer een cascade aan cartoonachtige verzinsels. Hij produceert een stroom van bizarre en lollige verwikkelingen op een manier die herinnert aan vroegere klasgenootjes die zelf snikkend van het lachen over de grond rolden als ze een mop poogden te vertellen en na afloop mompelden dat ze alles echt voor zich zagen. Het is te vrezen dat zij zich allemaal hebben ontwikkeld in de richting van een leven vol practical jokes, waarin ze echt voor zich zien hoe hun collega's in de beschuit met jam op hun bureaustoel gaan zitten. Ook altijd leuk: aanbellen bij een nonnenklooster om dildo's te koop aan te bieden! Nog leuker: aanbellen bij een boer, om te wagen of zijn paard rookt. Want anders is het de schuur die in brand staat! De twee laatste moppen komen in Brusselmans boek voor.
Het familiale stramien waarop Brusselmans zijn vetzinsels borduurt is bij zijn lezers bekend. Vader is werkloos. Hij drinkt en slaat. Moeder incasseert en eet. Hun kinderen zijn lichamelijk, geestelijk en ook anderszins mismaakt. Oma is in alle opzichten gebroken en behoeft een invalidenwagen. Dus rookt de hele famifie zich een longkanker om voor haar de door de sigarettenfabrikant in het vooruitzicht gestelde rolstoel in de wacht te slepen... Zo'n woeste aanwending van zijn fantasie zou Kamagurka te wild zijn. Ineens begreep ik waarom veel schrijvers - van Mulisch tot Márquez - ontkennen dat zij fantasie hebben. Voor een schrijver is het een dubieus bezit. Fantasie verwijst naar verzinsel, verbeelding naar de wijze waarop een schrijver zich de dingen herinnert of voorstelt. Waarnemingen liggen immers niet keurig opgestapeld in onze grijze cellen als lakens in een linnenkast, klaar voor gebruik. In de keuken van het geheugen vindt een voortdurende gisting plaats. Alles ondergaat er een metamorfose en dat maakt juist de kracht uit van de schrijversgeest.
In deze nieuwe bundel zijn vele, zeer uiteenlopende korte stukjes samengebracht. De meeste zijn niet goed op genre te determineren. Met dit probleem worstelt overigens niet alleen de lezer. Getuige de genre-aanduidingen in de inhoudsopgave en op het omslag waren Brusselmans en zijn uitgever er ook nog niet helemaal uit. Bij benadering bevat deze bundel een afscheidsvehaal ('liefdesnovelle' op het omslag), een toneeltekst ('lees-/toneelstuk'), essays ('columns'), een autobiografisch aandoend 'dagboek' en drie dito 'autobiografieën'. Au fond laten ze zich eenvoudig consumeren als een soortement verhalen. Ze worden gekenmerkt door stoere ironie, die regelmatig ontspoort; oma is gebroken in een concentratiekamp: 'Het moet zijn dat men de bewoners van zo'n kamp niet al te best behandelde.' En 'En zo sleepte de oorlog zich maar verder tot er genoeg doden waren gevallen om de joden in het Guiness Book of Records te krijgen.'Hoe smal zijn repertoire aan literaire middelen is, onthullen de 'liefdesnovelle' en 'Het mooie kotsende meisje'. Daarin laat Brusselmans zijn ironische houding varen, wat meteen betekent dat hij uitglijdt over de bananeschil van de sentimentaliteit.
Zijn pose als beste Belgische schrijver, zijn huiselijkheid, zijn plechtstatigheden, zijn botheden, ze doen alle aan onze volksschrijver Reve denken. En zoals die zich verhoudt tot Harry Mulisch, zo verhoudt Brusselmans zich tot de onvolprezen Hubert Lampo -'een nul! Een prul! Een zeveraar. Een onnozelaar! Een brabbelaar! Een korenaar! Een klapsigaar! Een kerkpilaar! Een sokkenpaar!'
Schrijvers schatten vaak hun eigen talenten verkeerd in (en zij niet alleen). Hoe dwaas is het om te moeten bedenken dat Goethe hoog opgaf van zijn kleurenleer, een erkend wanprodukt in de marge waarvan hij voor zijn eigen gevoel nevenwerken als zijn onsterfelijke tragedies schiep... Van Brusselmans verschenen dertien boeken na zijn debuut in 1982. Ze maken me buitengewoon nieuwsgierig naar wat hij besloot in zijn bureaulaatje te laten liggen!
HET MOOIE KOTSENDE MEISJE door Herman Brusselmans Uitgever Prometheus, 236 p., f 19,90