Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
Een mesthoop vol letteren

Titel:          Een mesthoop vol letteren
Auteur:     Rob Schouten voor Trouw
Datum:     23-11-2002
Grootte:   1421 woorden

In de negentiende eeuw bezochten veel schrijvers graag de sloppen en achterbuurten van hun stad om te zien wat zich daar afspeelde en hoe het ze kon inspireren. Een vorm van exotisme, want zulke sloppen waren relatief nieuw en onbekend, een bijproduct van de verse industriële revolutie. Maar het leidde juist tot realisme: een beschrijving van de wereld van kansarmen, hoeren en alcoholisten. Charles Dickens, de gebroeders de Goncourt, Emile Zola zijn de namen die je het eerst bij dit verschijnsel te binnen schieten.

Anderhalve eeuw later is de achterbuurt niet langer een exotische trekpleister voor burgerlijke auteurs die er van buitenaf tegen aankijken, maar we horen de geluiden uit de goot direct opstijgen, niet bemiddeld door een sociaal nieuwsgierige steekneus. In de taal van de ingewanden en de lichamelijke functies. Het is een illusieloze wereld van eten, schijten, neuken en overleven, een organisch universum. Wat de lezer precies geacht wordt van de mestvaalt op te steken weet ik niet, maar zeker is dat er belangstelling voor bestaat; wellicht is het een vorm van camp voor lieden die er allang boven uitgestegen zijn maar er, halfmisselijk, toch nog graag even aan ruiken.

In elk geval schamen uitgeverijen zich er niet voor een schrijver uit deze categorie in hun fonds te hebben: het rauwe, ongekuiste realisme, dat overigens vaak tot overdreven hyperrealisme wordt, ontsiert het modale, goedburgerlijke uitgevershuis geenszins. En de gootschrijvers zelf? Die wentelen zich graag als varkens in het vuil en tonen hun zweren en uitslag als een middeleeuwse bedelaar zijn stomp. Koket haast: Zie mij eens ten onder gaan! In Nederland heb je ook wel een handjevol van zulke auteurs, A. Moonen bijvoorbeeld, van wie we overigens al geruime tijd weinig vernamen.

Maar vooral in Vlaanderen lijkt er sprake van een zekere schoolvorming. Dat zal samenhangen met het feit dat men daar toch al bourgondischer in de weer is en de lijfelijke wereld alsmede de daarbij behorende volkscultuur nooit geschuwd heeft. Zelfs een hooggeprezen auteur als Hugo Claus is tientallen malen volkser en aardser dan bij ons Harry Mulisch of zelfs Gerard Reve. Ze komen dus momenteel uit Vlaanderen, de met hun sjofelheid epaterende schrijvers, de hedendaagse drekschrijvers.

Hun voorman is ongetwijfeld Herman Brusselmans, goed voor ieder jaar een roman, waarin hij op onnavolgbare wijze toch steeds weer een nieuw hoofdstuk aan zijn volkser dan volkse letteren weet te bakken. Dit keer heet het 'Mank', en het gaat over een manke Brusselmans zelf, die zich beweegt in 'een eenvoudige doch toffe volksroman over mensen die wel eens over het hoofd worden gezien in onze huidige maatschappij', zoals de flaptekst het wil. Men treft er onmiskenbaar de wereld van Vlaamse soaps in aan, die van de groezelige kleine middenstand. Een schoenlapper, een garagehouder, een sportleraar. Het verhaal doet er weinig toe, het is allemaal kletskoek, een bibliothecaresse slaat haar baas in elkaar en gaat op zoek naar een ex-vriend. De badmintonleraar Guy Verhofstadt (haha) leent een auto, achtervolgt iemand op een gestolen motor en wordt door de politie weggevoerd. Herman zelf legt het aan met een mooi buurmeisje en bestijgt haar als haar man weg is. Een rode draad in de geschiedenis is de zoektocht van de auteur naar de juiste betekenis van het woord 'bieder- meijer' maar dat betekent niet dat dit een soort biedermeijer streekroman moet voorstellen. Beschouw de biedermeijer-tic maar als een van de malle oprispingen van volksschrijver Herman Brusselmans.

Fantasie heeft deze auteur overigens zeker, het meer dan flauwe verhaal wordt voortdurend opgeschrikt door zijn niet aflatende geestigheden. De manier waarop bijvoorbeeld de vergeetachtige schoenmaker Peeters wordt neergezet heeft iets weg van de chronische doofheid van professor Zonnebloem uit Kuifje: Brusselmans is iemand die een eenmaal ingeslagen pad niet graag verlaat. Ook het understatement is aan hem besteed: ,,Al die mensen zonder eten, van Afrika tot India, ik mag er niet aan denken.' Je leest het allemaal, geniet of walgt ervan en kunt je na afloop niets meer van het boek herinneren. Onderhoudende pulp, Brusselmans is er een meester in.

Het werk van J.M.H. Berckmans vertoont oppervlakkig gezien wel enige overeenkomsten met dat van Brusselmans. Er wordt evenzeer in geneuzeld, getierd, gepoept en gezopen. Maar de inzet is heel anders. Bij Brusselmans bespeurt men de ware camp-geest. Hij zet een rammelend verhaal in elkaar en trekt met fantasie en geest (zij het alles graag in het smakeloze) als een poppenspeler aan zijn poppetjes. Berckmans daarentegen schrijft van binnenuit, het is zijn eigen wereld, die van de totaal verloederde, uitzichtloze outcast. ,,Ik ben al blij als ik eens moet gaan pissen of gaan kakken, dan heb ik iets omhanden. En anders zit ik hier maar wat, ook al okidoki, goed voor m'n gat.' Bij Brusselmans zou zoiets ironisch klinken maar bij Berckmans klinkt het als autobiografische waarheid. 'Het onderzoek begint' bevat de zoveelste reeks klaagliederen van deze volleerde paria: poëtisch van tijd tot tijd, altijd donker en vaak ondoordringbaar.

Het soms onverstaanbare gereutel en gekanker heeft nog het meeste weg van de woeste litanieën van Céline maar het leunt ook tegen de ongedisciplineerde taalorgieën van de surrealisten Lautréamont en Antonin Artaud aan. Het is een kakofonie waaruit soms een dichterlijk moment opstijgt: ,,Opgesloten in mezelf dool ik en dwaal in de boomstructuren van de angst, tot in de uiteindjes van de wortels in de diepe dode dorre grond. Soms sterf ik en soms sta ik uit de doden weer op, al navenant, al naargelang mijn klak op mijn kop staat en de richting van de wind.' Maar dan zakt het weer weg in monomaan en onbegrijpelijk gelispel.

Een van de merkwaardigste verschijnselen in deze letteren van de stinkende gierhoop is dat er toch nog een soort halfverteerde hogere cultuur achter al die uitzichtloze ellende schuil lijkt te gaan; we horen iets van Sartre en van tijd tot tijd zelfs het requiem van Fauré. Eigenlijk nog de meest omineuze geluiden in deze 'hel van Studio Angst'. Christoph Vekeman is de jongste en minst ervarene van het stel literaire landlopers. Toch weet hij weer een ander register uit trekken: geen ironie of litanie maar zelfverachting. Als volgt begint hij zijn derde boek 'Wees maar niet bang': ,,Eenieder zou in mijn plaats barstensvol zelfmedelijden zitten, al was het maar omdat dit gevoel mij geheel en al onbekend is. 't Is namelijk mijn overtuiging dat ik het verdien te worden gehaat, te worden gestraft, beschimpt, veracht en misprezen. Zo is dat. Zo weerzinwekkend ben ik. Ja, enkel hierdoor al lijkt mij het bewijs van mijn nietswaardigheid geleverd: mijn overtuiging staaft zichzelf.'

Wat moet je als lezer nou met zo'n volle tentoonstelling van de eigen talentloosheid? Doorlezen of terzijde leggen? Vekemans verhalen zijn veelal pointeloze schetsen, over een drinkgelag bijvoorbeeld, over het bezoek aan een hoer, over een slapeloze nacht. De stijl is eenvoudig en lijdt soms aan een merkwaardig soort onhandigheid: ,,Druk was het echte verre van.' Maar in het langste en beste verhaal 'Gezichtsbedrog' wordt een talentvollere kant van dit schrijverschap duidelijk; Vekeman kan in principe een verhaal op poten zetten.

De hoofdpersoon bezoekt zijn oude vriend Lou, op wiens veel te mooie vrouw Sylvie hij verliefd wordt. Maar Sylvie blijkt een door Lou ingehuurde callgirl om mee te geuren. Of toch weer niet, het is wel degelijk zijn vrouw die zich als hoer voordoet om met haar ervaringen haar impotente man te vermaken. Een haast nabokoviaans gegeven van maskerade, maar voor het superieure spel is Vekemans talent helaas te ondermaats. Het intrigerende verhaal sijpelt ten slotte weer illusieloos weg. Misschien is dat wel het meest kenmerkende aan deze literatuur, een spot met iedere literaire pretentie die tegelijk een excuus lijkt om er geen werk van te maken.

Het oeuvre van de vruchtbaarste en talentvolste van deze gootschrijvers, Herman Brusselmans, epateert er dan ook lustig op los. Elk jaar hetzelfde boek, als om de lezersverwachting te tarten. Ook Berckmans spant zich niet in maar laat de boel gedesoriënteerd en incontinent maar lopen en Vekeman lijkt te weinig zelfvertrouwen hebben om meer dan vlakke schetsjes voort te brengen. Al met al is dit hoogst merkwaardige lectuur voor lezers. Je steekt er niets van op, er beklijft niets en toch ís het er, haast als ongevraagde reclame waar je dan toch maar even in neust.

Anti-literatuur, ongetwijfeld, en het verontrust soms ook een beetje maar nooit genoeg om de smaak echt te bederven. En dat wil het ook helemaal niet, geloof ik, deze halve gooien naar het volstrekt zouteloze.