Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
Dit alles heb ik allemaal al eens eerder gezegd

Titel:          Dit alles heb ik allemaal al eens eerder gezegd
Auteur:     Jos BorrĂ© voor De Morgen
Datum:     01-10-1993
Grootte:   1154 woorden

Vorig jaar Ex-schrijver, dit jaar Ex-minnaar' volgend jaar nog Ex-drinker: een trilogie van Herman Brusselmans. Maar wat heet 'trilogie'? Eigenlijk dragen deze boeken willekeurige titels, die niet op de inhoud slaan, en verschillen ze nauwelijks van elkaar. Brusselmans produceert regelmatig proza en op geregelde tijdstippen vouwt de uitgeverij een omslag rond een willekeurig aantal bladzijden en gooit dit als een boekdeel op de markt. Het wordt een steeds vastere, zielige routine: elk nieuw boek van Brusselmans lijkt steeds meer op het voorgaande, en vertelt niets anders. 'Dit is pure instant konsumptieliteratuur. Je leest en je vergeet meteen weer wat je gelezen hebt. Deze teksten geven alles prijs bij de eerste lektuur. Opnieuw lezen heeft geen zin, want alle effekten zijn van de eerste keer opgebruikt.

Waarover dit boek gaat, heeft dus ook geer belang; je konsumeert gewoon proza. Maar alla, een werkeloze schrijver (hoezo, heette het vorige boek niet Ex-schrijver?) die een troostrijke relatie beeft met Phoebe, gaat 's avonds als zij zich te ruste begeeft de straat op met zijn moto. Hij maakt de stad onveilig door weerloze burgers kreupel te schoppen, drinkt zich de pleuris met whisky-cola in zijn stamkroeg Paganini, engageert zich in oeverloze absurde, onbenullige gesprekken, hangt wat doelloos rond en verveelt zich te pletter. Als hij zich tegen de ochtend, de slapeloosheid overwonnen, naast Phoebe uitstrekt, vraagt ze medelevend of hij goed kunnen schrijven heeft. Enkele elementen komen opvallend vaak terug in zijn verslag (wanneer is dat dan geschreven?) van zijn esbattementen, en vragen door hun dwingende repetitiviteit in een stroom van toevalligheden om een interpretatie, een duiding. De sonnetten van Shakespeare bijvoorbeeld, klaagzangen over ongemakkelijke liefde, die zijn enige waardevolle werk zouden zijn; de vaststelling van de 'ik' dat hij zijn moto buiten tot zijn opluchting altijd intakt terugvindt; zijn afkeer van gehandikapte kinderen, voor hem symbolen van de onvolkomenheid van de mens en de onvervuldheid van het leven het medeleven met Gloria, zijn ex, telkens als hij voorbij haar flat racet, en vooral: de herhaalde vermelding van de dood van zijn moeder, waardoor hij God is gaan haten, wat hem dan toch wat troost biedt.

Vooral als hij het over de dood van zijn moeder heeft, balanceert Brusselmans dubbelzinnig op de grens van autentieke droefheid en doorgeprikte melodramatiek. Nog steeds verbergt hij zich dus graag achter een stroom van woorden, achter een pose, en laat hij uiterst zelden echtt iets van zichzelf doorschemeren. Deze schaarse momenten van onvervalste emotionaliteit verdienen grote appreciatie, maar ze wegen niet op tegen de lange bladzijden ijl gebazel die men moet doorploeteren om ze te vinden. De afstand tussen het lezen van elke regel in deze willekeurige woordenstroom en de diepe weemoed die uit de tekst wasemt, is al te groot. Bovendien brengt Brusselmans nogal wat misleidende hindernissen aan: het duurt een tijd voor je beseft dat al de gruwelijkheden, de scheldpartijen, de vuilbekkerij, het verwerpelijke macho-gedrag en de provocerende leegloperij van zijn personage uitingen van grenzeloze weemoed zijn. Weemoed om alles wat er niet is, of om wat er niet meer is, en om de voortgaande verloedering van het schaarse dat er dan toch nog even lijkt te kunnen zijn. In Brusselmans' boeken speelt het leven zich af in de nadagen van een verlopen wereld, als rusteloze enkelingen, emotioneel verweesd, nog wat ronddolen tussen de puinen. Zij zijn bevangen door de onvolkomenheid van het bestaan en overschreeuwen hun behoefte aan een sprankeltje hoop, omdat ze zich met die hoop al te kwetsbaar zouden opstellen.

Geen wonder dat in deze konstellatie weer referenties aan ongereptheid, onschuld en ongeschondenheid opduiken, verpersoonlijkt in Phoebe, voorgesteld als een frele ingénue. Referenties dus ook aan de personages in de romans van J.D. Salinger, die terugverlangen naar een onbezoedeld, onaangetast bestaan. In The catcher in rhe rye (1951) wil de vloekende en scheldende Holden Caulfield zijn kleine zusje moreel beschermen tegen de dreiging van de wereld die haar omringt. Maar dit komt uit Ex-minnaar: "Ik moet Phoebe, zo dacht ik bij mezelf, ver houden van al die ongerechtigheid en de onwaardigheid in deze wereld; dat is dus van ongeveer alles wat buiten mijn hart ligt, en buiten mijn ziel. Ik moet, door Phoebe te beschermen, de reinheid bewaren in mijn wereld, en zo - door mijn liefde en aanhankelijkheid - in de hare". Hij sluit haar af van de buitenwereld om haar te vrijwaren tegen de voortschrijdende maturiteit, de overkonsumptie van leven, waardoor het met Gloria fout gegaan is, en tegen de aantasting door de dood, waardoor hij zijn moeder verloren heeft. Deze drie muzen koestert Brusselmans in zijn kwestbare liefde, voor andere vrouwen heeft hij geen goed woord over.

Al dit sérieux belet niet dat meestentijds geacht wordt te lachen, want het grootste gedeelte van de leestijd gebruikt Brusselmans als een emotioneel schild zijn bekende honende absurdisme, zijn blakende mafkezerij. Lachen zul je dus. (Ik kan me voorstellen dat Brusselmans, in zijn schijnbaar onbetrokken deklamatorische stijl, op voorleesavonden met deze tekst reusachtig veel sukses heeft. Op de reaktie van een kniesoor na. Humor ist wenn man trotzdem lacht. Maar weemoed is als men eigenlijk liever niet meer lacht.) Waar verschuilt zich dan de ware Brusselmans? In de breedsprakige absurdist of in de weemoedman ?

Ik blijf erbij dat Brusselmans zijn publiek zeer handig bespeelt, met een pose van onkwetsbaarheid rond een weke inborst, met een provocerende stijl, met een brallerig imago. Zo handig dat men zelfs geen vragen meer stelt naar evidenties. Zijn lezerspubliek identificeert zijn imago welwillend met zijn persoon, terwijl er tussen de wereld in zijn boeken en de wereld daarbuiten een diepe burchtgracht ligt. Je merkt ze niet op want je kijkt er ongestoord overheen, maar de afstand overbruggen is onmogelijk. Brusselmans weet bij voorbeeld precies wat hij wil en wat hij niet zal doen in zijn teksten. Zo zal zijn schrijver, die zich aan geen konventie stoort, zich nooit over het (moeizame? gemakkelijke?) schrijven uitlaten, of over perikelen met uitgevers, of over zijn optredens, of over de kritiek op zijn werk. Hij toont zich wel verveeld over nijdige opmerkingen (meestal over zijn televisieoptreden), maar hij verdedigt zich nooit, hij bijt in deze richting nooit van zich af. Zo ook blijft Brusselmans gewoon ongestoord zijn ding doen, blijkbaar met een voorbeeldige werkijver en een muurvast zelfvertrouwen. Hij stelt zich midden in het licht op, maar geeft zich niet bloot.

Dit schild maakt echter wel dat de ruimte die hij in zijn boeken exploreert, verarmt. Binnen de begrenzingen die hij zichzelf heeft opgelegd, is niet veel variatie meer mogelijk. Het imago is een gevangenis geworden. Straks trapt Brusselmans in de evokatie van dit leven in gevangenschap zichzelf op de hielen. Vandaar dat zijn boeken steeds meer op elkaar gaan lijken. dat ze steeds over hetzelfde vertellen, steeds meer eender. Kan dit blijven duren? Blijkbaar wel. Want ik herinner me: dit alles heb ik allemaal al eens eerder gezegd.

Herman Brusselmans. Ex-minnaar, Prometheus. Amsterdam, 217 p. 695 frank.