Maak het lettertype kleinerLettertype maatMaak het lettertype groter    Print deze pagina uit
Toen alleen mijn moeder huilde; De doelbewuste anti-literatuur van Herman Brusselmans

Titel:          Toen alleen mijn moeder huilde; De doelbewuste anti-literatuur van Herman Brusselmans
Auteur:     Reinjan Mulder voor NRC-Handelsblad
Datum:     24-05-1996
Grootte:   1072 woorden

Bij Herman Brusselmans is het hollen of stilstaan. In zijn laatste roman Autobiografie van iemand anders, het eerste deel van wat een nieuwe trilogie moet worden, staan nu eens korte tot ultrakorte fragmenten, dan weer lange, zeer uitvoerige beschrijvingen. Het gekke is dat Brusselmans in die korte stukken vaak meer weet te zeggen dan in de lange. De kortere fragmenten zijn over het algemeen goed geformuleerd, scherp, ze geven aanleiding tot bespiegelingen. En doordat de schrijver er zichzelf meestal in relativeert, zijn ze soms ook nog zeer geestig.

De langere stukken, vooral die tegen het einde van het boek, komen daarentegen gevaarlijk dicht in de buurt van het saaie, als ze dat al niet zijn. Ze bestaan voor een deel uit lange opsommingen of overpeinzingen en zitten vol vertragingen en herhalingen. Hoewel ze ook dan nog altijd wel een paar komische uitdrukkingen bevatten ('een stem zo bekakt dat je er een riool mee zou kunnen verstoppen'), dreigen ze soms te bezwijken onder de ijdelheid en de eigendunk die de schrijver-verteller erin tentoonspreidt. De strekking van deze langere gedeelten komt er op neer dat de ik-figuur zich ongelooflijk over zijn domme en achterlijke omgeving opwindt. Hij weet zich weliswaar geen houding te geven temidden van zijn vrienden, vriendinnen en bewonderaars, maar wat de anderen van het leven maken, is in zijn visie nog treuriger.

Herman Brusselmans weet zijn alter ego zo in ieder geval als een tamelijk arrogant en antipathiek personage voor te stellen. Hij is zich daar uiteraard ook zelf van bewust. Hij zal niet zo kortzichtig zijn als de verteller in zijn boek zich voordoet. Hij moet na achttien boeken de wetten van de literatuur goed genoeg kennen om te weten hoeveel ergernis hij hier en daar met zijn slome getreiter teweeg zal brengen. Zijn boek is waarschijnlijk niets anders zijn dan een doelbewuste ondermijning - de zoveelste in successie - van de denkbeeldige oudere lezer of opvoeder die denkt dat schrijvers hardwerkende, intelligente, aardige mensen achter een bureau zijn.

Doordat Brusselmans dat dus duidelijk niet is, of niet wil zijn, bedrijft hij een soort baldadige anti-literatuur. Hij schrijft ander proza dan gebruikelijk is in romans - en ook een ander soort proza dan dat van de inmiddels bejaarde 'ander proza' schrijvers uit eerdere experimentele scholen.

In plaats van steeds verfijnder te formuleren en zo geleidelijk in de vorm en de techniek van het schrijven te verdwijnen, blijft Brusselmans in zijn autobiografisch getinte werk nadrukkelijk aan de lawaaierige oppervlakte, op zoek naar absurditeiten, grappen en clichés. Waar hij uitdaagt, doet hij dat niet door experimenten met de zinsbouw, maar door persiflages op zulke experimenten. Liever dan eruditie, vaagheid of onbegrijpelijkheid zet hij de lezer dwaze herhalingen voor, gimmicks, overdreven tuttigheid of platte lol.

Maar, en daar gaat het om, hij doet dat op een manier die hij inmiddels beter dan wie ook in de Nederlandse literatuur beheerst. Niet alleen de korte stukken waarmee het boek opent worden zo een genot om te lezen. Ook de rest krijgt zo zijn charmes. In kort bestek wordt in de eerste stukken een uitgebreid netwerk getoond van vrienden en familieverhoudingen. Een broer die failliet is, met het gevolg dat zijn vader huilt. Een zus die gaat scheiden, en wier kind daarom huilt. 'Op een keer dacht ik: misschien is het maar beter dat mijn moeder is gestorven. Anders had ze de ellende, die ze door haar dood in gang heeft gezet, allemaal moeten meemaken en dat verdient ze niet. Toen me opviel dat deze gedachte niet klopte, toen schrok ik, en begon te huilen.'

Het is een woordvolgorde en een formulering die op de een of andere manier in staat zijn de banaliteiten op een hoger plan te brengen. Temeer daar Brusselmans zijn jeremiade besluit met de schijnbaar naïeve, en tot nadenken stemmende zin: 'Vroeger toen alles veel beter was, toen was het alleen mijn moeder die geregeld huilde.'

Wie dat eenmaal heeft gelezen, zet zich zonder al te veel scrupules heen over de stukken die daarop volgen. Of het nu verslagen zijn van lange, moeizame gesprekken met vriendinnen, met veel gevloek en gejengel, of aankondigingen van nieuwe relaties, waar wel nooit schot in zal komen. Of er nu in het café wordt rondgehangen of flauwe bijdragen worden geleverd aan een satirisch sportprogramma waarin niemand gelooft: het is allemaal om iebel van de worden, maar op wat voor een prettige en dubbelzinnige manier!

Aan de ene kant doet Brusselmans alles om zichzelf en zijn schrijverschap te relativeren. Aan de andere kant merk je dat weinig hem zo bezighoudt als het schrijven. Zoals de titel al aangeeft, zijn veel van de notities in de Autobiografie van iemand anders half-autobiografisch, half gefingeerd. Brusselmans beschrijft hoe zijn eigen leven als schrijver eruit ziet, maar tegelijk steekt hij tweehonderd bladzijden lang de draak met de manier waarop er in Nederland en België over het kunstenaarschap wordt gepraat en geschreven. Het kost hem moeite om de verveling die deze reacties hem brengen te verbergen. Maar deze verveling is misleidend. 'Ik ben een waarachtig schrijver,' schrijft hij ergens, om er meteen aan toe te voegen: 'want ik schrijf ten eerste voor het geld en ten tweede om de verveling van andere mensen een paar uur uit te schakelen, middels verhalen hoe hun leven had kunnen zijn of, desnoods, hoe het is.'

Bij alle literaire en amoureuze successen lijkt Brusselmans de afleiding voorop te stellen. Als een schrijver zich zou gaan vervelen, zo schrijft hij, moet hij dat zo snel mogelijk de kop in drukken, al was het maar door podiumoptredens te verzorgen, in Hengelo, Kortrijk of, desnoods, in Terneuzen.

UIT: HERMAN BRUSSELMANS, ZELFPORTRET VAN IEMAND ANDERS
Gloria belde daarnet. Gloria was mijn eerste vrouw. Ik hou nog heel veel van haar. Ze is nu mijn beste vriendin. Ze is ook een goeie vriendin van Phoebe. Gloria en Phoebe praten veel met elkaar. Ik word er bij tijden erg moedeloos en triest van als ik bedenk dat Gloria en Phoebe het geregeld over mij hebben in hun gesprekken, want dat kan niet missen.

Wat valt er over mij te zeggen? En als er al iets over mij te zeggen valt, kan ik dat zelf dan niet veel beter zeggen, ook beter dan Gloria en Phoebe?

Anderzijds: de gedachte dat Gloria en Phoebe het in hun gesprekken nooit over mij zouden hebben, daar word ik nog veel moedelozer en triester van.